week 2 Flashcards

(33 cards)

1
Q

trias politica

A
  • afkomstig van de Franse denker/rechter Montesquieu
  • de leer van de machtenscheiding komt op het volgende neer:
    1. staatsmacht verdeeld over 3 machten (wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht
    2. de drie overheidstaken worden door drie afzonderlijke organen uitgevoerd
    3. elk orgaan wordt alleen belast met zijn eigen taak/functie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

checks and balances

A
  • checks: gaat om het houden van toezicht van het ene orgaan op het andere
  • balances: er is tussen staatsorganen onderling machtsevenwicht waarbij bevoegdheden gelijkelijk worden verdeeld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

montesquieu

A
  • bedenker van de trias politica
  • zijn opvattingen worden legisme genoemd: het gehele positieve recht wordt alleen door de wetgever geschapen, de wet is de enige rechtsbron. recht en wet zijn identiek en de rechter kan niet buiten de wet rechtspreken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ontstaan legisme

A

wordt verklaard uit de Franse geschiedenis
- voor franse revolutie was recht afkomstig van koning, adel en de kerk
- volk geen enkele invloed op wetgeving en rechtspraak
- voedingsbodem revolutie was gelegd
- volgens Montesquieu kon deze ontwikkelingeling worden gekeerd door de uitsluitende bevoegdheid tot wetgeving toe te kennen aan democratisch gekozen volksvertegenwoordigers en wet als enige rechtsbron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

franse denker Jean-Jacques Roussau

A
  • recht moet uitsluitend van het volk afkomstig zijn
  • Volonté générale (algemene wil van de burgers)
  • wet enige rechtsbron
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

trias politica in Nederland niet goed uitgevoerd

A
  • in de regering zit een koning
  • regering heeft rol in wetgevende en uitvoerende macht
  • Raad van State heeft een rol als wetsadviseur en spreekt recht (bestuursrecht)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Staten-Generaal

A
  • wordt ook parlement genoemd
  • bestaan uit de Eerste en Tweede Kamer
  • vertegenwoordigen Nederlandse volk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

regering

A

bestaat uit ministers en koning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ministerraad

A

in de ministerraad wordt vergaderd en beslist over alle kwesties van algemeen regeringsbeleid en is voorgezeten door de minister-president

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

staatssecretarissen

A

staatssecretarissen mogen aanwezig zijn bij ministerraad, hebben hier geen stemrecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

kabinet

A

bestaat uit ministers en staatssecretarissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

inhoud Koninklijk Besluit

A

(besluit van de regering)
- bij bestuurlijke bevoegdheid leidt het tot een beschikking
- regering ontwikkeld op veel terreinen beleid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

rechterlijke macht

A
  • onafhankelijkheid is van groot belang
  • rechters niet bevoegd om zelf wetgeving te maken/wetgever bevel geven om bepaalde wetgeving te maken
  • rechter mag wel bevel aan de staat geven om maatregelen te treffen om bestaande wetgeving uit te voeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

twee vormen van democratie

A
  • directe democratie: de beslissingen worden rechtstreeks door burgers genomen
  • representatieve democratie: beslissingen worden in stand gebracht door gekozen volksvertegenwoordigers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

twee kiesstelsels

A
  • evenredige vertegenwoordiging: het aantal zetels dat een partij krijgt wordt vastgesteld overeenkomstig met het aantal uitgebrachte stemmen op die partij
  • districten stelsel: land wordt verdeeld in districten en elk district krijgt 1 zetel. kandidaat met de meeste stemmen in district wordt afgevaardigd naar parlement, overige stemmen gaan verloren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

actief kiesrecht

A

recht om te kiezen bij verkiezingen

17
Q

passief kiesrecht

A

recht om je verkiesbaar te stellen bij verkiezingen

18
Q

constitutionele monarchie

A

onze staatsinrichting kent koningschap dat door het Huis van Oranje-Nassau via erfopvolging wordt vervuld. plaats van de koning omschreven en vastgelegd in de Grondwet (constitutie) en zijn positie is begrensd

19
Q

rechtsstaat

A
  • houdt in dat elk optreden van de overheid is onderworpen aan de regels van het recht
  • het recht regeert
  • de burger kan bij een rechter opkomen tegen beslissing/verrichting van een overheidsorgaan dat zich niet (goed) aan een rechtsregel heeft gehouden
20
Q

toeslagenaffaire

A
  • het rapport ‘ongekend recht’ dat van de parlementaire ondervragingscommissie die onderzoek heeft gedaan naar deze zaak maakt duidelijk waartoe het kan leiden als wetgever, bestuur en rechtspraak niet handelen naar algemene rechtsbeginselen
  • commissie opent dit rapport met constatering dat de overheid bij de harde fraudeaanpak bij de kinderopvangtoeslag van 2013-2019 grondbeginselen van de rechtsstaat heeft geschonden
21
Q

parlementair stelsel

A
  • gaat over de verhouding tussen de regering en het parlement
  • vertrouwensregel is de kern
22
Q

aprilbeweging

A
  • reactie uit protestantse kring tegen herstel van bisschoppelijke hiërarchie in Nederland door Vaticaan
  • tegen advies van kabinet betuigde de koning in openbaar zijn sympathie met demonstranten -> kabinet diende als protest ontslag in -> werd door koning aanvaard
  • duidelijk geworden dat koning niet publiekelijk zijn mening kon verkondigen zonder kabinetscrisis
23
Q

vertrouwensregel

A
  • bij conflict tussen Tweede Kamer en regering kan regering aan bewind blijven, kamer ontbinden en nieuwe verkiezingen uitschrijven
  • als nieuwe Kamer opnieuw afkeuring uitspreekt over (een deel van) het regeringsbeleid kan de regering niet nog een keer de kamer ontbinden
  • regering verplicht aftreden

-> regering kan dus alleen (blijven) regeren met het vertrouwen van de Tweede Kamer

24
Q

ontbindingsrecht

A
  • geleidelijk aan de ongeschreven regel ontstaan
  • ‘bij fundamentele onenigheid met de kamer biedt het kabinet zijn ontslag aan bij het staatshoofd
25
kabinetsformatie
- vertrouwensregel speelt grote rol - uitgangspunt is dat de regering moet worden gevormd die kan rekenen op steun van meerderheid van de Tweede Kamer - tijdens kabinetsformatie worden tussen partijen die kabinet steunen regeerakkoorden gesloten
26
recht van interpellatie
- leden van de Kamers mogen aan ministers (of staatssecretarissen) schriftelijk/mondeling vragen om inlichtingen - ministers verplicht om inlichtingen naar beste vermogen te verschaffen, kan alleen geweigerd worden als het in strijd is met het belang van de staat
27
vragenrecht
eenvoudige vorm van interpellatie, hiervoor is het wekelijks vragenuurtje
28
motie van wantrouwen
afkeuring van de gehele regering als uitkomsten van inlichting bezwarend zijn voor minister/hele regering. als deze wordt aanvaard moet minister/kabinet aftreden
29
recht van enquête
- enquête is aangewezen middel als Eerste/Tweede Kamer een onderwerp wil uitzoeken - getuigen verplicht om te verschijnen en onder ede verhoord - ministeriële verantwoordelijkheid niet centraal, minister kan wel verantwoordelijk zijn over het uitgezochte onderwerp
30
decentralisatie
- overheidsmacht verdeeld over hele land - voorkomt dat alle wetgeving in het land afkomstig is van formele wetgevers en bestuur alleen van de regering komt
31
twee soorten decentralisatie
- territoriale decentralisatie: spreiding van macht over bepaalde gebieden - functionele decentralisatie: publiekrechtelijke lichamen krijgen wetgevende/bestuurlijke bevoegdheden toegekend voor specifieke doelstellinga
32
autonomie
- de bevoegdheid van lagere overheden om hun eigen gelegenheden op het terrein van bestuur en wetgeving zelfstandig te regelen
33
medebewind
- provincies/gemeenten moeten op grond van de wet meewerken aan de verwerkelijking van wat op centraal niveau al is geregeld/besloten