Week 4 Flashcards

(11 cards)

1
Q

onderneming

A

contractual nexus; knooppunt van contractuele relaties waar veel belangen samenkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

activiteiten

A
  • operationele activiteiten (inkoop, productie, verkoop)
  • investeringsactiviteiten (aanschaffen v machines)
  • financiele activiteiten (bekostigen van andere activiteiten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

stakeholders

A

belanghebbenden met het doel om waarde te creëren (werknemers, aandeelhouders, bank)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

transactiekostentheorie

A

waar hoge transactiekosten bestaan ontstaat een onderneming, zolang transactiekosten < organisatiekosten dan is het goed (bijv informatie uitwisseling, onderhandeling, afsluiten contract)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

principaal agent theorie

A

vanwege de informatie-asymmetrie tussen de opdrachtgever en de opdrachtnemer ontstaan er twee problemen:

  • moral hazard (onvoorzichtigheid vanwege ex post informatie-asymmetrie zorgt voor agency kosten dat beperkt kan worden door een eigen risico in te stellen of monitoring costs waardoor de de agent voorzichtiger is)
  • adverse selection (ex ante informatieverschil; de principaal beschikt niet over voldoende informatie mbt de agent waardoor die zijn product niet goed kan aanbieden dit kan worden verholpen door de positie van de principaal te verbeteren dmv signalling, agent onderneemt activiteit om meer informatie af te geven, of screening, principaal onderneemt activiteit om meer informatie te verzamelen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

eigenschappen van onderneming

A
  • productie (omzetting input tot output)
  • organisatie (samenwerken tbv een doel)
  • zelfstandigheid (waardecreatie/economisch voordeel)
  • risico (uitkomst vd produceren is onzeker)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

fysieke en financiele stromen

A

fysiek: omzetting input tot output (hierbij is voor input geld nodig. er moet namelijk voordat er geproduceerd kan worden uitgaven gemaakt worden vanwege inkopen van producten. er zijn dus al kosten voordat er geld kan worden verdiend. een lening/uitgeven aandelen kan voor genoeg geld zorgen voor het aanschaffen van input)
financieel: omzetting ontvangsten naar uitgaven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

voorraad en stroomgrootheden

A
  • voorraad: aantal eenheden op een bepaalde tijdstip (wnr een conversie nog niet is afgerond ontstaan er voorraden)
  • stroom: aantal eenheden gedurende een bepaalde periode (mutaties)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

financieel verslag

A
  • balans (voorraad, activa en passiva)
  • w en v rekening (stroom, mutatie eigen vermogen)
  • kasstroomoverzicht (stroom, mutatie kas)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

verschil w/v rekening en kasstroomoverzicht

A

w/v rekening
- kosten: opoffering/verbruik
- opbrengst: geld verdiend zonder daadwerkelijk ontvangen te hebben
- verandering ev door winst en verlies
kasstroomoverzicht
- uitgaven: geld dat je uitgeeft vanwege een aanschaffing
- ontvangsten: geld dat je hebt gekregen
- verandering ev door stortingen en onttrekkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

balans

A

financiele plan

  • investeringsplan is de activa zijde
  • financieringsplan is de passiva zijde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly