Week 5 Flashcards

(27 cards)

1
Q

Gedwongen-keuzevragen

A

Mensen geven hun mening door de beste uit twee of meer opties te kiezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Likert-schaal

A

Wordt gebruik gemaakt van een waarderingsschaal met meerdere antwoordopties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Dubbelzinnige vragen

A

Stellen twee vragen in één. Hebben een slechte construct validiteit omdat mensen kunnen reageren op de eerste helft van de vraag, tweede helft of beide.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Acquiescence

A

Instemming, ja-zeggen. Mensen hebben een vooroordeel om het met elk item eens te zijn, ongeacht wat erin staat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Fence-sitting

A

Veilig spelen door in het midden van de schaal te antwoorden, vooral als enquête-items controversieel zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Sociaal wenselijk reageren (social desirability)

A

Antwoorden geven op een zelfrapportagemeting waardoor je er beter uitziet dan je in werkelijkheid bent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarnemersbias

A

Wanneer de verwachtingen van waarnemers hun interpretaties van het gedrag van de deelnemers of de uitkomsten van het onderzoek beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarnemerseffecten

A

Veranderingen in het gedrag van studiedeelnemers in de richting van de verwachtingen van de waarnemers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Gemaskerd ontwerp (masked design)

A

Waarnemers zijn niet op de hoogte van het doel van het onderzoek en de condities waaraan de deelnemers zijn toegewezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Reactiviteit

A

Gedragsverandering wanneer deelnemers aan het onderzoek weten dat een andere persoon toekijkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Populatie

A

Volledige verzameling mensen waarin een onderzoeker geïnteresseerd is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Steekproef

A

Kleinere verzameling, genomen uit die populatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Vertekende (niet-representatieve) steekproef

A

Sommige leden van de populatie hebben een veel grotere kans dan andere leden om in de steekproef opgenomen te worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Onbevooroordeelde (representatieve) steekproef

A

Alle leden van de populatie hebben een gelijke en bekende kans om in de steekproef opgenomen te worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Convenience sampling

A

Onderzoekers kiezen een steekproef op basis van degenen die het gemakkelijkst te bereiken en beschikbaar zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Zelfselectie

A

Vorm van steekproefbias die optreedt wanneer een steekproef alleen deelnemers bevat die vrijwillig deelnemen.

17
Q

Probability sampling

A

Methode voor het selecteren van een steekproef waarbij elke eenheid (bijvoorbeeld persoon, object of gebeurtenis) in de populatie een bekende en gelijke kans heeft om geselecteerd te worden.

18
Q

Simple random sampling

A

De steekproef wordt volledig willekeurig uit de populatie gekozen.

19
Q

Systematic sampling

A

De onderzoeker gebruikt een willekeurig gekozen getal en gebruikt elk lid van dit getal van een populatie om een steekproef te verkrijgen.

20
Q

Cluster sampling

A

Clusters van deelnemers binnen de relevante populatie worden willekeurig geselecteerd.

21
Q

Multistage sampling

A

Bevat minstens 2 fasen:
- Aselecte steekproef van clusters
- Aselecte steekproef van mensen binnen de geselecteerde clusters

22
Q

Stratified random sampling

A

De populatie wordt verdeeld in subgroepen (strata) op basis van bepaalde kenmerken (zoals leeftijd, geslacht, inkomen). Uit elke subgroep wordt vervolgens willekeurig een steekproef getrokken.

23
Q

Oversampling

A

De onderzoeker over-representeert opzettelijk 1 of meer groepen.

24
Q

Convenience sampling

A

Onderzoekers kiezen een steekproef op basis van degenen die het gemakkelijkst te bereiken en beschikbaar zijn.

25
Purposive sampling
Alleen bepaalde soorten mensen worden in de steekproef opgenomen.
26
Snowball sampling
Deelnemers wordt gevraagd bekenden aan te bevelen voor deelname aan het onderzoek.
27
Quota sampling
Onderzoekers selecteren vooraf een vastgesteld aantal deelnemers uit specifieke groepen, zonder willekeurige selectie, om ervoor te zorgen dat deze groepen in de steekproef zijn vertegenwoordigd.