Week 8 Flashcards

(19 cards)

1
Q

Design confounds

A

Een andere variabele varieert toevallig systematisch met de bedoelde onafhankelijke variabele. Er is een alternatieve verklaring voor de resultaten omdat het experiment slecht ontworpen was.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Selectie-effect

A

Wanneer de verschillende groepen met onafhankelijke variabelen systematisch verschillende soorten deelnemers hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Volgorde-effect

A

Wanneer de uitkomst in een onderzoek veroorzaakt kan worden door de onafhankelijke variabele, maar ook door de volgorde waarin de niveaus van de variabele worden gepresenteerd. Je weet niet of de onafhankelijke variabele echt effect heeft, of dat de deelnemers gewoon moe/verveeld/ervaren werden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

one-group pretest/posttest designs

A

Experiment waarbij een onderzoeker 1 groep deelnemers werft en hen meet op een pretest, blootstelt aan een behandeling, interventie of verandering en hen vervolgens meet op een posttest.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Maturation threat

A

Bedreiging voor de interne validiteit die optreedt wanneer een waargenomen verandering in een experimentele groep spontaan zou kunnen zijn ontstaan in de loop van de tijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

History threat

A

Bedreiging voor de interne validiteit: als het onduidelijk is of een verandering in de behandelgroep veroorzaakt wordt door de behandeling zelf of door een externe/historische factor die de meeste leden van de groep beïnvloedt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Regression to the mean threat

A

Bedreiging voor interne validiteit: als een groepsgemiddelde op tijdstip 1 ongewoon extreem is, is het minder waarschijnlijk dat het gemiddelde de volgende keer dat de groep wordt gemeten (tijdstip 2) extreem is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Attrition threat (uitvalsbias)

A

Bedreiging voor interne validiteit: wanneer een systematisch type deelnemer uit het onderzoek stapt voordat het eindigt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Testing threat

A

Scores veranderen in de loop van de tijd omdat deelnemers de test meer dan 1 keer hebben gedaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Instrumentation threat

A

Bedreiging voor interne validiteit: wanneer een meetinstrument in de loop van de tijd verandert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Placebo effect

A

Deelnemers geloven in het effect van de behandeling, wat op zichzelf al leidt tot verbetering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Observer bias

A

Wanneer de verwachtingen van de onderzoeker onbewust invloed hebben op hoe zij de resultaten interpreteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Demand characteristics (vraagkenmerken)

A

Wanneer deelnemers doorhebben welk gedrag of welke antwoorden van hen worden verwacht, waardoor ze hun gedrag aanpassen aan die verwachtingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Selection-history threat

A

Bedreiging voor interne validiteit. Een historische/seizoensgebonden gebeurtenis beïnvloedt systematisch alleen de deelnemers in de behandelgroep of controlegroep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Selection-attrition threat

A

Wanneer slechts 1 van de experimentele groepen een hoge mate van uitval ervaart.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

2 hoofdtypen obscuring factors:

A
  1. Te weinig verschil tussen condities
  2. Te veel variabiliteit binnen condities
17
Q

Confounds

A

Ontstaan wanneer er systematische verschillen zijn tussen condities die een alternatieve verklaring bieden voor het effect.

18
Q

Obscuring factors

A

Ontstaan door onsystematische variabiliteit binnen condities, wat het effect niet significant maakt.

19
Q

Power

A

De kans dat een onderzoek een statistisch significant resultaat zal opleveren, als de onafhankelijke variabele werkelijk een effect heeft op de populatie.