Week 7 Flashcards

(27 cards)

1
Q

Onafhankelijke variabele

A

Variabele die de onderzoeker controleert/manipuleert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

Causale claim

A

Suggereren dat de ene variabele (de oorzaak) direct invloed heeft op een andere variabele (het gevolg).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Afhankelijke variabele

A

Variabele die wordt gemeten als uitkomst, zoals de prestatie op de feitelijke en conceptuele vragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Controlevariabele

A

Elke variabele die de onderzoeker constant houdt in alle condities van een experiment.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Gemanipuleerde variabele

A

Variabele in een experiment die door de onderzoeker wordt gecontroleerd. De deelnemers worden willekeurig toegewezen aan verschillende niveaus (waarden) van de onafhankelijke variabele.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Gemeten variabele

A

Variabele in een onderzoek waarvan de niveaus worden waargenomen en geregistreerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vergelijkingsgroep

A

Groep waarvan de niveaus op de onafhankelijke variabele op een betekenisvolle manier verschillen van die van de behandelgroep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Controlegroep

A

Niveau van de onafhankelijke variabele dat bedoeld is om ‘geen behandeling’ of een neutrale conditie weer te geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Behandelgroep

A

Bevat de deelnemers aan een experiment die worden blootgesteld aan het niveau van de onafhankelijke variabele dat medicatie, therapie of placebo.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Placebogroep

A

De controlegroep wordt blootgesteld aan een inerte behandeling, zoals een suikerpil.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Design confound

A

Bedreiging voor interne validiteit. Een tweede variabele varieert toevallig systematisch samen met de onafhankelijke variabele, wat dus een alternatieve verklaring is voor de resultaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Systematische variabiliteit

A

Wanneer de niveaus van een variabele op een voorspelbare manier samenvallen met het experimentele groepslidmaatschap, waardoor potentiële verwarring ontstaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Niet-systematische variabiliteit

A

De niveaus van een variabele fluctueren onafhankelijk van het experimentele groepslidmaatschap, wat bijdraagt aan de variabiliteit binnen groepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Selectie-effecten

A

Wanneer de soorten deelnemers op het ene niveau van de onafhankelijke variabele systematisch verschillen van die op het andere niveau.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Gematchte groepen

A

Deelnemers worden gegroepeerd op basis van een belangrijke variabele die van invloed kan zijn op de afhankelijke variabele, zoals prestatie of GPA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Interdependent/between-groups design

A

Verschillende groepen deelnemers worden aan verschillende condities toegewezen, waarbij elke deelnemers slechts 1 conditie ervaart.

16
Q

Within-groups/subjects design

A

Dezelfde groep deelnemers wordt aan alle condities van het experiment blootgesteld, zodat elke deelnemer alle condities ervaart.

17
Q

Posttest-only design

A

Deelnemers worden na de experimentele manipulatie 1 keer getest op de afhankelijke variabele.

18
Q

Pretest/posttest design

A

Deelnemers worden 1 keer voor en 1 keer na blootstelling aan de onafhankelijke variabele getest.

19
Q

Repeated-measures design

A

Deelnemers reageren meer dan eens op de afhankelijke variabele, na blootstelling aan elk niveau van de onafhankelijke variabele.

20
Q

Concurrent-measures design

A

Deelnemers worden op ongeveer hetzelfde moment aan alle niveaus van de onafhankelijke variabele blootgesteld, en 1 enkele attitudinale of gedragsvoorkeur is de afhankelijke variabele.

21
Q

Repeated-measures design

A

Deelnemers reageren meer dan eens op de afhankelijke variabele, na blootstelling aan elk niveau van de onafhankelijke variabele.

22
Q

Concurrent-measures design

A

Deelnemers worden op ongeveer hetzelfde moment aan alle niveaus van de onafhankelijke variabele blootgesteld.

23
Q

Practice effects

A

Deelnemers kunnen beter/slechter worden in een taak door oefening/uitputting.

24
Carryover effects
Effecten van de ene conditie kunnen overlopen naar de andere conditie (bijv. emotionele of fysieke nawerkingen van een vorige test).
25
Demand characteristics
Deelnemers kunnen aanwijzingen oppikken die hen beïnvloeden om op een bepaalde manier te reageren.
26
Counterbalancing
De volgorde van de condities te laten verschillen om volgorde-effecten te minimaliseren.