11 - Vorming Nederlandse Landschap Flashcards

1
Q

Kwart van NL ligt door hoogteverschil onder zeespiegel > hier leeft ruim 60% van bevolking

NL wordt op grond van deze hoogte verschillen ingedeeld

A

Hoog Nederland (vooral zand)

Laag Nederland (vooral zeeklei)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Quartair Bestaat uit

A

Holoceen ( 0,01 mj jaar)

Pleistoceen (2,61mj jaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Voornaamste kenmerk quartair

A

quartair is grote aantal temperatuur schommeling met
ijstijden(glacialen)
en warme tijden (interglaciaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Mogelijke oorzaken temperatuurschommelingen

A
  • Verandering stand aardas
  • verandering hoeveleheid stof in atmosfeer -zonnevlekken (periode van minder activiteit/energie van zon)
  • Verandering CO2 in atmosfeer
  • meer ijs door gebergtevorming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

in NL (ca 2,6 mljn jaar geleden) te verdelen in 3 kleinere tijdvakken:

A

Preglaciaal: periode van glacialen en interglacialen

Glaciaal: voorlaatste ijstijds vond plaats (de saale-ijstijd)

Postglaciaal: Verdeeld in een interglaciaal (eemien) en een glaciaal weichselien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Preglaciaal Pleistoceen in NL

A

periode van glacialen en itnerglacialen > waarschijnlijk geen ijsbedekking geweest maar wel een ijstijd zelf.

Tijdens glaciaal daalde zeespiegel > noordzee viel droog > pas na ijstijd/tijdens smelten kwam er grote hoeveelheden smeltwater de rivieren in met veel sediment uit ardennen en duitse middelgebergte > (basis van land)puinwaaier van honderden meters dik > vooraal oosterlijke rivieren zijn van belang geweest voor onze ondergrond.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Glaciaal Pleistoceen in NL

A

voorlaatste ijstijd vond plaats (de saale-ijstijd) > temp daalde zo sterk dat er ook landijs in NL was. In het noorden was dit makkelijker i.v.m. vlak terrein > ijs kwam niet verder dan lijn “Haarlem-Utrecht-Nijmegen” (HUN) > Ten noorden van deze lijn vinden we glaciale sedimenten (morenen, keileem, zwerfstenen) en glaciale verschijnselen (stuwwal, tongbekken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Keileem

A

verzamelnaam voor mengesel klei, leem, zand, grind, en grotere keien (ofwel materiaal dat na smelten van ijs achterblijft) >licht donkergrijs van kleur en slecht doordringbaar voor water (afluistende flacial afzetting) > te vinden in dalen > daarom daar ook vaak meren te vinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Stuwwallen

A

Gletsjer duwt door enorme gewicht materiaal opzij, door de kou kunnen de materiaalen niet mengen en worden ze als platen aan de kant/omhoog geduwd. (utrechtse heuvelrug end e veluwe)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Tongbekken

A

rand van ijs, omgeven door stuwwallen, de plek waar de grond is weggeduwd heet de tongbekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Sandrs

A

toen ijs smolt, vond het kleine opening in stuwwallen > schuurde deze verder open en brak door > lag daardoor weer achter de stuwwallen fluvioglaciale afzetting (puinwaaier) , een gesoorteerde afzetting in waaiervorm achter de heuvelrug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Oerstroomdal

A

afstromende smeltwater landijs vermengde zich met water van rivieren en zoeks langs de voet van het ijs een weg naar zee > werd daar een oerstroomdal uitgesneden (brede bedding van verwilderde vlechtende rivier (Vecht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Postglaciaal Pleistoceen in NL (Eemien)

A

Na de kou van het saalien steeg temperatuur > smelten ijskap > veel water in rivier en veel rivierafzetting > noordzeevklakte vulde zich > bracht ook weer mariene sedimenten in kustgebied aan > kwam ook tot in de tongbekkens >water kon soms niet weg en zorgde voor moeras en veenvorming

Eemien werd gekenmerkt door mariene en fluviatiele afzetting en veenvorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Postglaciaal Pleistoceen in NL (Weichselien)

A

Na de laatste ijstijd (Würm-ijstijd) was niet zo koud > ijs tijdens het weichselien niet zo ver uitgebreid naar zuiden als saale ijstijd (geen landijs)

Tijdens Weichselien daalde zeespiegel ten opzicht van eemien, landijs niet voldoende afsmolt > noordzee was een droge zand/grind vlakte met weinig vegetatie > losse materiaal werd door wind verplaatst, het fijne materiaal zoals loss & zand werd over grote afstand vervoerd en als deken over grote delen van NL verspreid > op sommige plekken ontstaan dekzandruggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

rivierduinen(donken)

A

Ook langs de verwilderde rivieroevers waaide los zand op > rivierduinen(donken) ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Scheidingslijn pleistoceen en holoceen

A

pleistoceen en holoceen vastgesteld op grond v/d planten die men aantrof. Deze soorten kwamen alleen onder warmere omstandigheden voor (berk en de els)

Dus hogere temperatuur > zorgde voor smelten landijs > smeltwater stroomde door bedding oer rivieren naar zee > absolute zeespiegelstijging > versterkt door bodemdaling (relatieve zeespiegelstijging) >gevolg: Verschuiving kustlijn ten koste van land (Transgressie) (kustlijn kwam tot Breda - Utrecht - Groningen)

17
Q

Holoceen in laag nederland

A

zorgde voor vorming basisveen, strandwallen, oude en jonge duinen, oude zeeklei, jonge zeeklei, hollandveen.

18
Q

Basisveen

A

Over het pleistocene dekzand ontstaat begroeiging > deze planten en resten worden bedekt door zee > plantaardige materiaal kan niet verteren en gaat rotten > Veen ontstaat (sponsachtige grondsoort door afgestorven planten) > er ontstaat alleen een dunne laag (basisveen)

19
Q

Strandwallen

A

Noordzee voerde los materiaal naar kust en legde dit over basisveen heen, ongeveer op zelfde plek > werd een strandwal > na genoeg hoogte (bovenwater) ontstond begroeiing > hield het zand vast > strandwal werd steeds hoger

20
Q

Oude duinen

A

als strandwal bovenwater komt word zand door wind opgewaaid tot een duin > breken de kracht van de zee > tussen de wallen kon de zee nog komen (rustige binnenzee) > ook hier drooggevallen delen met begroeiing te vinden (kwelders) hier is ook veen ontstaan (den haag is op meerdere strandwallen gebouwd, tussengebieden zijn kwelders met veel veen (drassige slechte ondergrond dus)

21
Q

Oude zeeklei

A

zee bracht behalve zand ook klei mee (fijn materiaal) vooral afgezet waar water langzaam stroomde of stilstond > dus vooral tussen en achter strandwallen > afgezet op basisveen > vormen de oude kleilaag van holoceen

22
Q

Hollandveen

A

: Klei sluit af en zorgt voor drassige omstandigheden > kunnen moerassen met veel planten ontstaan > gebied achter strandwal kan dichtgroeien > plantenresten vormen steeds hoger veenmoeras > heel laag nederland bedekt met dit materiaal = hollandveen en ligt op oude zeeklei

23
Q

Jonge zeeklei

A

Tijdens nieuwe transgressie overspoelde zee land weer > strandwallen daardoor gedeeltelijk afgebroken, het veen werd in de stroomgaten weggeslagen tot op het oude zeeklei. Verder landinwaarts stroomde water minder hard en kwam nieuw klei te liggen > jonge zeeklei (kwam gedeeltelijk ipv het veen)

24
Q

Jonge duinen

A

nieuwe duinen bovenop oude duinen (met meer kalk doorschelpresten) > hoger door meer vegetatie

25
Q

Holoceen hoog-nederland:

A

Meer reliëf dan laag NL en ligt boven zeespiegel >dus andere ontwikkeling (tevens een onderscheid tussen noord en zuid NL)

26
Q

Holoceen in Noord-Nederland

A

ijs heeft gezorgd voor keileem (laat geen water door) dus ontstonden meertjes met planten > slippen dicht na verloop van tijd (verlanden) > veranderde in veen (er kon geen lucht bij)

27
Q

Holoceen Zuid-Nederland:

A

Ook veen aanwezig > In het tertiair waren er fluviatiele kleiafzettingen > laten geen water door > dus ook moerasmeertjes aanwezig (vennetjes)met vegetatie > veen

28
Q

Laagveen

A

moet in contact met grondwater staan (als eerste ontstaan)

29
Q

Hoogveen

A

bestaat uit planten die van neerslag moeten kunnen leven

30
Q

Oeverwal

A

ontstaat door overstromen rivier > direct afzetting van zand dus oeverwal

31
Q

Komgronden

A

wanneer water pas sloom stroomt zal klei afzetten dit is de komgrond