18. Familie Flashcards

1
Q

de rest

A

the rest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

regelmatig

A

regularly, often

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

leven

A

alive

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

beide

A

both

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

gezond

A

healthy

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

flink

A

fit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

voor zorgen

A

to look after

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

zichzelf

A

themselves

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

onlangs

A

not long ago

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

het bedrijf

A

the business

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

verkocht

A

sold

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

spoedig

A

soon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

ze

A

them

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

helaas

A

unfortunately

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

gestorven

A

died

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

toen

A

when

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

gekend

A

known

18
Q

spelen een rol

A

play a part

19
Q

de rol

A

the part, role

20
Q

althans

A

at least

21
Q

met houdt rekening

A

takes into account

22
Q

ideeen

A

ideas

23
Q

opvattingen

A

views

24
Q

het gezag

A

the authority

25
Q

bepalen

A

determine

26
Q

voorstellen

A

imagine

27
Q

Kun je je dat voorstellen?

A

Can you imagine that?

28
Q

de zaak

A

Idea?

29
Q

zulke

A

such

30
Q

Zulke zaken

A

Such matters

31
Q

beslissen

A

decide

32
Q

de mening

A

the opinion

33
Q

hierover

A

about this

34
Q

hauwelijks

A

hardly

35
Q

op bezoek

A

visiting

36
Q

iedereen

A

everyone

37
Q

net

A

just

38
Q

FAMILIE

Kom jij uit een groot gezin [family]?

Mijn OUDERS hebben zes kinderen. Ik heb drie broers en tween zusters.

Woont jouw familie ook in Nederland?

Alleen mijn JONGSTE ZUS. Zij is getrouwd met een Nederlander.

Daardoor kent ze beter Nederlands dan ik. Ze hebben drie kinderen, twee jongens en een meisje. Maar de rest van mijn familie woont niet in Nederland.

Ga je vaak bij je zus op bezoek [visiting]?

Ja, ik help haar REGELMATIG [regularly] met de kinderen. Zij heeft het erg druk, want ze werkt vier dagen per week.

LEVEN je BEIDE [both?] ouders nog?

GELUKKIG [fortunately, happily] wel. Ze zijn zo GEZOND [healthy] en FLINK [fit?], ze ZORGEN voor ZICHZELF [themselves].

Maar ONLANGE [recently?] zijn ze wel GESTOPT met werken. Mijn vader had een klein BEDRIJF [business] waar ze KLEDING maken. Hij heeft het bedrijf [business?] VERKOCHT [sold]. Nu zijn ze van plan SPOEDIG [speedy] naar Nederland te komen voor een vakantie. Ik HOOP dat ze een paar weken blijven. Ik heb ze [them] al zo lang niet GEZIEN.

En heb je nog GROOTOUDERS?

Die zijn HELAAS [unfortunately] GESTORVEN [died] TOEN [when?] ik klein was. Ik heb ze NAUWELIJKS [hardly?] GEKEND [known]. Dat vind ik JAMMER. Grootouders SPELEN een BELANGRIJKE ROL in de familie, ALTHANS [at least?] in onze cultuur.

IEDEREEN HOUDT REKENING [everyone must reckon?] met hun IDEEEN en OPVATTINGEN [ideas and opinions]. Zij hebben veel GEZAG [influence, power], net als de ouders. Die kunnen zelfs BEPALEN [decide] met wie je moet TROUWEN. Kun je je dat VOORSTELLEN [imagine]? Of vind je het een SLECHTE ZAAK [] dat de ouders over ZULKE [such?] ZAKEN [matters?] BESLISSEN [decide]? Wat is jouw MENING [opinion] HIEROVER?

October 6, 2014, Nijmegen.

A

ok

39
Q

IEDEREEN HOUDT REKENING met hun IDEEEN en OPVATTINGEN.

A

Everyone takes into account their ideas and opinions.

40
Q

Zij hebben veel GEZAG,

A

They have a lot of influence, power