2.1 Neurologie en fysiologie Flashcards

1
Q

waarvoor is de hypothalamus verantwoordelijk?

A

voor het handhaven van de homeostase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat doet de thalamus?

A

deze ontvangt alle sensorische input en stuurt deze door naar het juiste cortexgebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waaruit bestaat het CZS?

A

de hersenen en het ruggenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is PZS?

A

dit is het perifere zenuwstelsel. Het bestaat uit 12 craniale zenuwen en 31 spinale zenuwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

uit welke 2 functionele onderdelen bestaat de PZS?

A

het afferente deel (de sensorische informatie naar het CZS toe) en het efferente deel (de motorische output van het CZS naar de verschillende delen van het lichaam)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het autonome zenuwstelsel?

A

Het autonome zenuwstelsel is onderdeel van het motorische deel van de PZS. Het autonome zenuwstelsel is op te delen in een parasympathisch (rust) deel en een sympathisch deel (actie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat verstaan we onder sensomotorische integratie?

A

de samenwerking tussen het sensorische en motorische zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat zijn de 5 primaire receptoren binnen het sensorische gedeelte van de PZS?

A
  • Mechanoreceptoren (druk)
  • thermoreceptoren (temp)
  • nocireceptoren (pijn)
  • fotoreceptoren (licht)
  • chemoreceptoren (chemische stimuli zoals zuurstof, voeding, geur)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat zijn (naast de bekende functies van de 5 verschillende receptoren van het PZS) nog meer belangrijke functies?

A
  • vrije zenuwuiteinden (combi functie mechano, noch en thermo)
  • kinestetische gewrichtssensoren (gewrichtshoek en veranderingssnelheid)
  • Spierspoeltjes (mate van rek op een spier en snelheid lengteverandering)
  • Golgi-peeslichaampjes (detectie van de opgelegde spanning van spier op een pees)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

waar vind binnen het brein de sensorische input en interpretatie plaats?

A

in de parietale kwab

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke 3 hersengebieden zijn primair van belang voor de inspanning?

A
  • primaire motorcortex in frontale kwab
  • de basale ganglia in de witte stof onder de cerebrale cortex
  • primaire sensorische cortex in de parietale kwab
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoe wordt het autonome zenuwstelsel ook wel genoemd?

A

vegetatieve zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat zijn de verschillende tussen de manieren om levende hersenen te bestuderen (CT, PET, MRI)

A

CT is een röntgenfoto waarbij vooral de hersenstructuur bekeken wordt

PET brengt inzicht in de verschillende functies door waargenomen activiteit

MRI kan beide functies. Is gedetailleerder dan CT. Vooral op de weke delen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waar bestaat het limbische systeem uit en wat zijn enkele functies?

A

Hypothalamus, hippocampus, thalamus en amygdala.

Vooral betrokken bij emotie en regulatie ervan, geheugen, genot en motivatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de functie van de hypothalamus?

A
  1. Verwerken beloningssignalen
  2. betrokken bij motivatie tot primair gedrag.
  3. regulatie vegatatieve zenuwstelsel.
  4. link tussen hersenen en endocriene systeem (besturing)
  5. stuurt hypofyse aan
  6. handhave homeostase
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

benoem de 4 lobben van de hersenen eb functies

A
  1. frontale lob - executieve functies, spieractiviteit.
  2. parientale lob - aanraking/voelen
  3. occipitale lob - visueel
  4. temporale lob - geluid/horen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Op welke manieren kan je de intensiteit van de training uitdrukken en controleren?

A
  1. % van de maximale hartslag (%hrmax)
  2. % van de harslag reserver (%HRR)
    3.% van de maximale zuurstofopname (%VO2max)
  3. borgschaal van vermoeidheid
  4. MET
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de functie van de prefrontale cortex?

A
  1. betrokken bij planning & organisatie van gedrag.
  2. betrokken bij emotionele en cognitieve functies = afwegen, beslissen, motivatie, werkgeheugen, impulsbeersing.
  3. verbonden met amygdala, thalamus en basale kernen

Is gevoelig voor dopamine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat doet de amygdala?

A

Limbisch systeem:
1. controleren angst, boosheid en agressie.
2. staat in verbinding met de hersenstam.
3. controleren van gedrag
4. controle fysiologische reacties

20
Q

Wat doet de thalamus?

A

Limbisch systeem:
integreert sensorische informatie (behalve reuk) en geeft dit door aan de cortex.

21
Q

Wat doet de hippocampus?

A

Limbisch systeem:
heeft een rol in de vorming van herinneringen. (geheugen)

22
Q

Welke hersenstructuren zijn betrokken bij emoties?

A
  1. amygdala
  2. hippocampus
  3. prefrontale cortex
  4. anterior cingulate cortex
23
Q

Wat is serotonine?

A
  1. neurotransmitter
  2. beïnvloed :
    - zelfvertrouwen
    - stemming
    - geheugen
    - seksuele activiteit
  3. tekort leidt tot depressie
  4. beïnvloedt dopamine.
24
Q

Het limbisch systeem bestaat uit:

A
  1. amygdala
  2. thalamus
  3. hypothalamus
  4. hippocampus
25
Q

wat is dopamine?

A
  1. neurotransimitter
  2. is een hormoon catecholamines wat in de bijnier wordt geproduceerd bij inspanning en stress.
  3. geeft een fijn en blijheid gevoel.
  4. tekort bij parkinson
  5. coke versterkt dopamine
26
Q

wat is BDNF?

A

Brain derived neutrofic factor:
1. brein-eiwit
2. verhoogd door activiteit
3. stimuleert groei v neuronen
4. groei axomen
5. antidepressiva verhoogt BDNF concentratie

27
Q

Wat zijn de neurale effecten van activiteit?

A
  1. structuur wordt beinvloed door
    - BDNF toename
    - igf toename
    Dit stimuleert de plasticiteit herseenen.
  2. beinvloed neurotransmitters
  3. serotonine
  4. dopamine
  5. doradrenaline
28
Q

Wat doet de anterior cingulate cortex?

A
  1. betrokken bij verwerking emotionele prikkels
  2. verbonden met amygdala & frontale cortex
  3. speelt een rol bij belonen en straffen.
  4. signaleren in conflict van goed of fout.
29
Q

Hoe kan je je BMI berekenen?

A

Het gewicht gedeeld door het kwadraat van je lengte. Bijvoorbeeld: 80kg / (2mx2m) = 20

30
Q

Wat is het gemiddeld energieverbruik bij man/vrouw? (van plusminus 70kg) In zowel rust, als matig intensief, intensief en zeer intensief.

A

Rust = 1,2 kcal/ per minuut (= 1MET)
Matig intensief = 6kcal / per minuut (= 5MET)
Intensief = 12 kcal / per minuut (= 10MET)
Zeer intensief = 30 kcal / per minuut (= 25MET)

31
Q

Wat is MET?

A

MET = Metabolic equivalent
Is het energieverbruik in 1 minuut rust (1,2kcal / per minuut)

32
Q

Wat is het creatine-fosfaat systeem?

A

Anaeroob energiesysteem
ADP + CP = ATP + creatine

Eigenschappen:
- Zeer snel (CP al aanwezig) en hoog vermogen
- Beperkt aanwezig, lage capaciteit
- Gebruikt bij inspanningen tot 15 seconden

Opladen:
- Na inspanning of tijdens lagere intensiteit
- Door aerobe systeem
- Na 1 min weer voor 85% opgeladen

33
Q

Wat is de glycolyse?

A

Glycolyse (lactaat- of melkzuursysteem)

Eigenschappen:
- Snel (geen zuurstof nodig), redelijk hoog vermogen
- Leidt tot verzuring, redelijke capaciteit
- Vooral gebruikt bij inspanningen 45 sec. – 1,5 minuten
- Ook bij start van inspanningen van langere duur en
tussensprints, korte versnellingen, finishen

Opladen:
- Na de activiteit of tijdens lagere intensiteit
- Lactaat, pyrodruivenzuur, Krebs-cyclus
- Duur omzetting / afvoer: ong. 30 min
- Actief herstel: 2x zo snel

34
Q

Wat is het aerobe energiesysteem?

A

Bij voldoende zuurstof: afbraak van koolhydraten
en vetten met hoge energie opbrengst. Gebeurt in mitochondria van elke cel

Koolhydraten:
Pyrodruivenzuur -> Acetyl-coA -> Krebscyclus

Opbrengst:
 32 ATP vanuit glucose
 33 ATP vanuit glycogeen

Vetten:
Afbraak vetten ook tot Acetyl-coA en dan
idem

35
Q

Wat is de definitie van training?

A

Het regelmatig systematisch toedienen van
prikkels om de prestatie te verhogen

36
Q

Wat zijn de grondmotorische eigenschappen van conditie?

A
  • Uithoudingsvermogen
  • Snelheid
  • Kracht
  • Lenigheid
  • Coördinatie
37
Q

Wat is bij training het overload principe?

A

Het opleggen van een gedoseerde overbelasting (OB)

Te grote OB = blessures en/of overtraining

38
Q

Wat is bij training het principe van reversibiliteit?

A

Er is geen trainingsprikkel meer: uitdoven van het behaalde trainingseffect

39
Q

Wat is bij training supercompensatie?

A

Dit is het trainingseffect. Het herstel na training levert een hoger niveau op dan het uitgangsniveau.

Aanpassingen treden op in allerlei systemen in
meer of mindere mate en blijven kort of langer
aanwezig

40
Q

Wat is overtraining?

A

Dit is overload in trainingsvariabelen met te weinig herstel. Dit kan op langere termijn leiden tot:
- een prestatie-afname
- Oververmoeidheid
- Pijnklachten
- Blessures
- Overbelasting

41
Q

Wat is hartslagreserve?

A

HRR (Hart Rate Reserve) = HF-max – HF-rust

Dus stel HF-max is 200 sl/min en HF-rust is 60 sl/min dan is de HRR: 200 – 60 = 140 slagen.

Stel je gaat trainen op 50% van je HRR. Wat is dan bijbehorende HF?
- 50% van 140 sl/min is 70 sl/min. Dat moet dan worden opgeteld bij de HF-rust
- Dus trainen op 50% HRR is: 60 + 70 = 130 slagen / min

42
Q

Wat zijn de eigenschappen van trainingszone Aeroob 1?

A

Extensieve duurtraining
Doel: verbeteren aerobe capaciteit (= volhoudtijd)
Met name aanpassingen op spierniveau (mitochondria, enzymen)

  • Revalidatie (hart- / longpatiënten, na blessure / operatie,
    ziekte), obesitas (duur zeker in het begin kort houden)
  • Accent vetverbranding

Belastingsduur: +/-10 minuten tot zeer lang

43
Q

Wat zijn de eigenschappen van trainingszone Aeroob 2?

A

Zone van aërobe training met “redelijke” intensiteit
- HF(bereik): HFmax– 40 a 60 slagen / minuut
- Lactaatconcentratie: 2.5 – 3.5 mmol / minuut

  • plusminus halverwege deze zone: KH-verbranding de overhand
  • Accent afvallen / vet verbranden: kies intensiteit tot
    halverwege deze zone.
  • Belastingsduur: vanaf +/-10 minuten tot lang (uren)
44
Q

Wat zijn de eigenschappen van trainingszone Aeroob 3?

A

Zone van aërobe training met hoge intensiteit
- HF(bereik): HFmax – 20 tot 40 slagen / minuut
- Lactaatconcentratie: 3.5 – 5.0 mmol / minuut

Brandstof:
- Laag A3: nog klein % vetverbranding
- Hoog A3: geen vetverbranding meer

  • Belastingsduur: maximaal 1 uur
  • Tijdens training belasting van: 3 – 15 min
45
Q

Wat zijn de eigenschappen van trainingszone Anaeroob 1 en 2?

A
  • HF(bereik) en [lactaat] van anaeroob 1 en anaeroob 2
    ▫ HFmax – 10 tot 20 sl/m en HFmax – 0 tot 10 sl/m
    ▫ 5.0 – 8.0 mmol/m 8.0 – max. mmol/m
  • Altijd intervalbelasting
  • Relatief veel rust noodzakelijk om hoge intensiteit te
    handhaven (rust is vaak 2-5x langer dan de belasting tijd)