L2: Wil, verklaring vertrouwen Flashcards

1
Q

Is de innerlijke wil bepalend voor het totstandkomen van een overeenkomst?

A

Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan (art. 6:217, eerste lid, BW). Aanbod en aanvaarding zijn eenzijdig gerichte rechshandelingen. Een rechtshandeling vereist een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard (art. 3:33 BW). Door de verklaring wordt de wil van de declarant kenbaar gemaakt. In het recht gaat het niet om de innerlijke wil van een persoon maar om de verklaarde wil, de geopenbaarde wil. Voor de totstandkoming van een rechtshandeling zijn wil en verklaring derhalve onafscheidelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de 3 theorieen?

A

Traditioneel wordt de vraag of in geval van een discrepantie tussen wil en verklaring desondanks een overeenkomst totstandkomt door drie theorieën beheerst: de wilstheorie, de verklaringstheorie en de vertrouwenstheorie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke theorie hangt het BW aan?

A

Het BW gaat uit van een combinatie van deze theorieën, de zogenoemde wilsvertrouwensleer (par. 2). Het gerechtvaardigd vertrouwen van degene tot wie de verklaring was gericht, kan op grond van artikel 3:35 BW voor de wil van de handelende persoon in de plaats komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar wordt de wederpartij te goeder trouw beschermt?

A

Artikel 3:35 BW beschermt de geadresseerde/wederpartij te goeder trouw tegen een verklaring die niet overeenkomt met de werkelijke wil.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar komt redelijk vertrouwen om de hoek?

A

Artikel 3:36 BW beschermt niet de wederpartij, maar diegenen die als derde op grond van een verklaring of gedraging, overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, het ontstaan, bestaan of tenietgaan van een bepaalde rechtsbetrekking heeft aangenomen en in redelijk vertrouwen op de juistheid van die veronderstelling heeft gehandeld. Bij artikel 3:36 BW gaat het derhalve niet om de discrepantie tussen wil en verklaring van een contractsluitende partij, maar om de discrepantie tussen een in werkelijkheid bestaande rechtsverhouding en de perceptie van deze rechtsverhouding door een

[page24image22048]

derde, die vervolgens naar deze waarneming heeft gehandeld. Zo beoogt artikel 3:36 BW derden onder meer bescherming tegen schijnhandelingen (simulatie) te bieden (zie par. 7). Simulatie vindt vaak plaats om derden te benadelen of om een ongeoorloofde overeenkomst te bedekken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn aanbod en aanvaarding?

A

Aanbod en aanvaarding zijn gerichte eenzijdige rechtshandelingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Is de wilsverklaring aan een vorm gebonden?

A

De verklaring moet aan degene tot wie de verklaring is gericht, de wil van de declarant duidelijk maken. Uitgangspunt is dat verklaringen niet aan een bepaalde vorm zijn gebonden (art. 3:37, eerste lid, BW). Verklaringen kunnen derhalve mondeling of schriftelijk worden afgelegd maar ook door gebruik te maken van bepaalde tekens. Denk hierbij aan het opsteken van een hand bij een veiling als teken dat een bod wordt uitgebracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de ontvangsttheorie met risico correctie?

A

Een rechtshandeling heeft in beginsel eerst rechtsgevolg op het moment dat het aanbod degene tot wie het is gericht, heeft bereikt. Het niet-bereiken van de verklaring komt voor risico van de geadresseerde (risicocorrectie, art. 3:37, derde lid, BW), indien dit het gevolg is van

  • zijn eigen handeling
  • de handeling van personen voor wie hij aansprakelijk is
  • andere omstandigheden die zijn persoon betreffen en rechtvaardigen dat hij het nadeel draagt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Omschrijf de wilstheorie?

A

Volgens de wilstheorie is het de verklaarde wil die de rechtshandeling/ overeenkomst tot stand doet komen.
Een strikte toepassing van de wilstheorie brengt mede dat een verklaring die niet overeenstemt met de wil van de handelende partij, geen rechtshandeling doet ontstaan. Bezwaar tegen deze theorie is dat voor degene tot wie een dergelijke verklaring is gericht, veelal niet kenbaar is dat er sprake is van een discrepantie tussen wil en verklaring en men op de verklaring afgaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Omschrijf de verklaringstheorie?

A

De verklaringstheorie gaat ervan uit dat een rechtshandeling totstandkomt door de overeenstemmende verklaringen van partijen. Het bezwaar tegen de verklaringstheorie is dat er ook een overeenkomst totstandkomt wanneer de wederpartij weet dat de verklaring van de ander niet overeenstemt met de wil.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Omschrijf de vertrouwenstheorie?

A

De vertrouwenstheorie vormt een correctie op de verklaringstheorie. Niet elke verklaring bindt degene die haar a!egt, maar alleen die verklaring die een normaal mens onder de gegeven omstandigheden in goed vertrouwen mocht beschouwen als overeenstemmend met de wil van degene die haar a!egde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Benoem en omschrijf de theorie in het BW?

A

Het BW gaat uit van een combinatie van theorieën, de zogenoemde wilsvertrouwensleer. Uit artikel 3:33 BW volgt dat het ontbreken van de wil in beginsel nietigheid van de rechtshandeling met zich brengt. De zekerheid in hetrechtsverkeer vereist echter dat men in goed vertrouwen op elkaars verklaringen mag afgaan. De bescherming van de wederpartij is in artikel 3:35 BW aldus uitgewerkt dat er een rechtshandeling totstandkomt in de betekenis die de geadresseerde daaraan toekende en redelijkerwijze daaraan ook mocht toekennen. De bescherming van de geadresseerde, ook wel aangeduid als de !dens, leidt ertoe dat de declarant, ook wel aangeduid als de nolens, toch gebonden is aan de niet- gewilde verklaring.

NB: de bescherming ingevolge artikel 3:35 BW heeft alleen betrekking op gerichte rechtshandelingen en werkt niet van rechtswege. De #dens moet er een beroep op doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Invoegen fig 2.1 pagina 30

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat gebeurt er bij een geestelijke stoornis?

A

Op het uitgangspunt dat het ontbreken van de wil nietigheid van de rechtshandeling met zich brengt, maakt de wet in artikel 3:34 BW een uitzondering. Indien de discrepantie tussen wil en verklaring is veroorzaakt door geestelijke stoornis van de handelende partij, dan komt er wel een geldige rechtshandeling tot stand, maar is de rechtshandeling vernietigbaar. Een eenzijdige niet-gerichte rechtshandeling is echter van rechtswege nietig (art. 3:34, tweede lid, BW). Onder de geestelijke stoornis vallen niet alleen zij die geestesziek zijn, maar ook zij die handelen in een toestand van dronkenschap, narcose, hypnose, verstrooidheid en hevige opwinding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Onderscheid bij geestelijk gestoord:

  • handelingsbekwaam
  • handelingsonbekwaam?
A

Artikel 3:34, eerste lid, BW betreft alleen verklaringen afkomstig van geestelijk gestoorden die (nog) handelingsbekwaam zijn. Een geestelijk gestoorde die onder curatele staat (art. 1:378, sub a, BW), is handelingsonbekwaam (art. 3:32 BW). Wanneer de geestelijk gestoorde onder curatele staat behoeft, anders dan op grond van artikel 3:34 BW, niet te worden onderzocht of de rechtshandeling onder invloed van die geestelijke stoornis is verricht (

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Omschrijf te goeder trouw?

A

Bescherming ingevolge artikel 3:35 BW vereist dat de geadresseerde te goeder trouw is. Hiermee wordt bedoeld dat hij onder de gegeven omstandigheden de verklaring redelijkerwijze mocht opvatten als een tot hem gerichte verklaring van een bepaalde strekking. Gezichtspunten waarmee (afhankelijk van de omstandigheden van het geval) rekening moet worden gehouden bij de beoordeling of sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen zijn: de aard van de rechtshandeling, de deskundigheid van partijen en de met de rechtshandeling verbonden voor- en nadelen voor de betrokken partijen.

17
Q

Omschrijf te goeder trouw als objectief en subjectief element?

A

Artikel 3:35 BW is een uitwerking van artikel 3:11 BW. Goede trouw in de zin van artikel 3:11 BW heeft zowel een subjectief als een objectief element. Goede trouw van een persoon vereist niet alleen dat die persoon het desbetreffende feit niet kende, maar ook dat hij het desbetreffende feit niet behoorde te kennen. Onder omstandigheden rust er op de #dens dan ook een onderzoeksplicht: hij moet onderzoeken of de verklaring overeenstemt met de werkelijke wil van de declarant.

[page28image19872]

Bestudeer tekstboek, nr. 33 t/m 39 en HR 17 december 1976, NJ 1977, 241 Bunde- Erckens (Misverstand).

Voldoet de #dens niet aan zijn onderzoeksplicht, dan is hij niet te goeder trouw en kan hij derhalve de bescherming van artikel 3:35 BW niet inroepen.

18
Q

In welk arrest stelt de HR eisen aan ontslag van buitenlandse werknemers mbt de goede trouw?

A

Door het aannemen van onderzoeksplicht stelt de Hoge Raad(Hajziani 1983) in dit geval strenge eisen aan de goede trouw van de werkgever. Dit houdt onder meer verband met

de aard van de rechtshandeling. Een vrijwillige beëindiging door dewerknemer van zijn dienstbetrekking heeft voor de werknemer ernstigenadelige gevolgen.

de deskundigheid van partijen. Het betrof een buitenlandse werknemer die deNederlandse taal niet of nauwelijks machtig was.

In aanvulling: Westhoff-Spronsen: een nl werknemer van een voldoende niveau om de reikwijdte van zijn eigen mededeling (zelf ontslag nemen) te overzien

19
Q

Wat is de positie van de HR tov art 3:35 en welk arrest speelt hierbij een rol?

A

Artikel 3:35 BW bepaalt voor alle gerichte rechtshandelingen dat het gerechtvaardigd vertrouwen van de geadresseerde/wederpartij voor de wil van de declarant in de plaats kan komen. De Hoge Raad heeft in het verleden in zijn jurisprudentie op dit gebied een genuanceerdere regel gehanteerd. Alleen bij overeenkomsten onder bezwarende titel was het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij voldoende voor bescherming, zo oordeelde de Hoge Raad in het Eelman-Hin-arrest (HR 11 december 1959, NJ 1960, 230). In geval van een discrepantie tussen wil en verklaring bij rechtshandelingen om niet was de Hoge Raad niet zonder meer bereid het gerechtvaardigd vertrouwen te beschermen.

20
Q

Omschrijf Nadeelvereiste en welk arrest daarbij een rol speelt?

A

De NBW-wetgever heeft zich vanaf het eerste ontwerp (1954!) verzet tegen het stellen van nadeel als zelfstandig vereiste voor bescherming van gerechtvaardigd vertrouwen. Met behulp van de artikelen 3:11, 3:35 en 6:2 j° 6:248, tweede lid, BW kan volgens de wetgever eenzelfde resultaat worden bereikt. De redelijkheid en billijkheid kunnen onder omstandigheden beletten dat de #dens zich op de bescherming ingevolge artikel 3:35 BW kan beroepen. Uit de redactie van de artikelen 6:2, tweede lid en 6:248, tweede lid, BW volgt dat niet te snel tot derogerende werking van redelijkheid en billijkheid moet worden geconcludeerd.

Overspannen buschauffeur arrest (1974)

21
Q

Omschrijf arrest Nolan-van Aalst?

A

Voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen blijft het door partijen over en weer te lijden nadeel derhalve wel een relevante omstandigheid.

Nadeel aan de zijde van de nolens blijft dus op twee momenten een rol spelen: bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen en, wanneer deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, bij de vraag of de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid (art. 6:248, tweede lid, BW) zich verzet tegen een beroep op de bescherming ingevolge artikel 3:35 BW.

Geconcludeerd kan worden dat bij de gebondenheid aan een rechtshandeling/ overeenkomst drie elementen afwisselend de hoofdrol spelen: wil, verklaring en (gerechtvaardigd) vertrouwen.

22
Q

Wat zijn de vereisten voor een derde voor bescherming tegen opgewekte schijn?

A

Bescherming van de derde tegen de opgewekte schijn vereist dat de derde te goeder trouw is (zie art. 3:11 BW). Artikel 3:36 BW stelt strengere eisen aan de goede trouw dan artikel 3:35 BW. Een derde zal zich steeds bewust moeten zijn dat hij de situatie niet even volledig kan kennen als de handelenden of degenen tot wie de handeling zich richtte (PG Boek 3, blz. 180). Artikel 3:36 BW vereist bovendien dat de derde in redelijk vertrouwen op de juistheid van die veronderstelling heeft gehandeld.

23
Q

Nader vereiste voor beroep op artikel 3:36 BW ?

A

Een succesvol beroep op artikel 3:36 BW brengt mede dat ten opzichte van de derde tussen partijen een rechtsverhouding bestaat zoals deze door de derde is opgevat. Met andere woorden: ten opzichte van de derde geldt voor partijen de schijn als werkelijkheid.

NB: artikel 3:36 BW heeft anders dan artikel 3:35 BW niet alleen betrekking op het ontstaan, maar ook op het bestaan of tenietgaan van een rechtsbetrekking.

24
Q

Wat is simulatie?

A

Met een schijnhandeling (of simulatie) wordt een handeling bedoeld waarbij twee of meer personen opzettelijk naar buiten de schijn wekken dat zij een bepaalde overeenkomst hebben gesloten, terwijl zij in werkelijkheid afspreken dat deze overeenkomst tussen hen niet zal gelden.

25
Q

Wat is absolute simulatie?

A

Bij simulatie wordt onderscheid gemaakt tussen absolute en relatieve simulatie. Bij absolute simulatie wekken partijen de schijn een bepaalde overeenkomst te hebben gesloten terwijl tussen partijen in werkelijkheid geen overeenkomst is gesloten.

26
Q

Wat is relatieve simulatie?

A

Relatieve simulatie

Bij relatieve simulatie kunnen we twee overeenkomsten herkennen. Enerzijds de gesimuleerde, de schijnovereenkomst en anderzijds een overeenkomst die achter de gesimuleerde overeenkomst verborgen ligt. De schijnovereenkomst dient ertoe de werkelijke overeenkomst geheim te houden. De werkelijke overeenkomst wordt ook wel de gedissimuleerde overeenkomst genoemd.

27
Q

Wat is de situatie voor de derde die zich beroept op bescherming ex art 3:36?

A

Een derde die zich beroept op de bescherming ingevolge artikel 3:36 BW stelt zich op het standpunt dat tussen partijen de (schijn)overeenkomst – de (schijn)rechtsverhouding – wel bestaat. Ingevolge artikel 3:36 BW geldt voor hem de schijn als werkelijkheid. De derde behoeft echter geen gebruik te maken van de bescherming ingevolge artikel 3:36 BW.

28
Q

Is een overeenkomst bij ontbreken van wilsovereenstemming tussen
partijen steeds nietig?

A

Ingevolge artikel 3 : 33 Bw zijn meerzijdige en eenzijdige gerichte
rechtshandelingen nietig, wanneer de verklaring niet overeenstemt met de wil
van de declarant.
Echter, indien de oorzaak van de discrepantie tussen wil en verklaring
door een geestesstoornis wordt veroorzaakt, dan is de overeenkomst
geldig maar aantastbaar. Ingevolge artikel 3 : 34, tweede lid, uw is een
dergelijke overeenkomst vernietigbaar. Ook indien de wederpartijj een
beroep kan doen Op de bescherming van het gerechtvaardigd
verrrouwen ingevolge artikel 3 : 35 Bw komt er een overeenkomst tussen partijen
tot stand (hoewel er geen wilsovereensremming is). Artikel 3 : 35 Bw geeft
in het belang van het rechtsvel’keer bescherming aan degene die te
goeder trouw op de tot hem gerichte verklaring is afgegaan (pG Boek 3, blz.
164). Artikel 3 : 35 Bw is dan ook van toepassing op alle gevallen waarin
sprake is van een discrepantie tussen wil en verklaring.
NB : in geval van vernietiging op grond van artikel 3 : 32 Bw kan artikel
3 : 35 Bw niet ter bescherming van de wederpartij worden ingeroepenl

29
Q

Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen.

Stelling 1
In het kader van de vertrouwensbescherming ingevolge artikel 3 : 35 Bw speelt het nadeel aan de zijde van de nolens geen rol.

Stelling 2
In geval van een eenzijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de werknemer rust er op de werkgever in het kader van artikel
3 : 35j ° 3 : 11 Bw steeds een onderzoeksplicht.

A

Beide stellingen zijn onjuist. Een succesvol beroep op artikel 3 : 35 Bw
vereist dat degene die een beroep doet op deze
beschermingsbepaling gerechtvaardigd heeft mogen vertrouwen dat de tot hem gerichte
verklaring overeenstemde met de wil van de notens. Of er sprake is van
gerechtvaardigd verD ouwen moet worden beoordeeld aan de hand van
de omstandigheden van het geval. Nadeel van de notens als gevolg van
de niet-gewilde verklaring kan hierbij een relevant gezichtspunt zijn
(zie bijv. De arresten Hajziani en Nolan-Van Aalst). Indien
gerechtvaardigd vertrouwen ex artikel 3 : 35 Bw moet worden aangenomen, kunnen
redelijkheid en biJlijkheid zoals bedoeld in de artikelen 6 : 2, tweede lid
en 6 : 248, tweede lid, Bw meebrengen dat de fidens de notens niet mag
houden aan zijin niet-gewilde verklaring. Of dat het geval is, hangt af
van de omstandigheden van het geval. Ook hierbij kan nadeel aan de
zijde van de notens een rol spelen. Voorzienbaar nadeel voor de notens
heeft tot gevolg dat de fidens niet snel mag aannemen dat de notens de
verklaring ook wiJde. Onder omstandigheden is de fidens gehouden om
te onderzoeken of de verklaring wel overeenstemt met de wil van de
declarant, de noJens. Het hier bedoelde nadeel kan derhalve een
onderzoeksplicht voor de fidens meebrengen (arresten WesthofFSpronsen en
Ben Amran-Süversteyn).
Uit deze arresten kunnen we afleiden dat ook al was er aail de zijde van
de fidens gerechtvaardigd vertrouwen, de fidens (gezien het nadeel aan
de zijde van de notens) de notens niet mag houden aan de niet-gewilde
verklaring indien de fidens na de verklaring van de notens niets heeft
gedaan of nagelaten waardoor de fidens bij ongedaanmaking van de
verklaring van de notens in een ongunstiger toestand zou komen te
verkeren.
Zie in verband met stelling 1, tekstboek nr. 41 en in verband met
stelling 2, tekstboek nr. 44.

30
Q

Mevrouw B is reeds enkele jaren opgenomen in verpleeghuis De
Horizon in verband met dementie. Fysiek is zij zeer vitaal waardoor haar
geestelijke toestand bij oppervlakkige contacten niet bij iedereen
onmiddellijk opvalt. Haar ziekte verhindert niet dat zij ook heldere momenten
heeft. Tijdens een kort bezoek koopt de plaatselijke antiquair A de Friese
staartklok van B voor É 3500. A meent hiermee een voordelige
transactie te hebben gesloten. Hij schat de marktwaarde van de klok op É 6000.
a Ïs er tussen A en B een geldige koopovereenkomst tot stand
gekomen?
b B heeft spijt van de verkoop. Kan zij van de overeenkomst af?

A

De overeenkomst tussen A en B is geldig maar vernietigbaar. In
afwijking van de uit artikel 3 : 33 Bw af te leiden hoofdregel dat in geval van
een discrepantie tussen wil en verklaring de desbetreffende
rechtshandeling in beginsel van rechtswege nietig is, bepaalt artikel 34, tweede
lid, Bw dat een door een geestelijk gestoorde verrichte rechtshandeling
die tot een bepaalde persoon is gericht, vernietigbaar is.
Conclusie : de overeenkomst is geldig maar ex artikel 3 : 34 bw
vernietigbaar,
b Kan B de overeenkomst met succes vernietigen op grond van artikel
3 : 34. Tweede lid, eWT Degene die zich beroept op geestelijke stoornis, za1
dit moeten aantonen. In casu is aantoonbare dementie daarvoor niet
zonder meer voldoende. Niet uitgesloten is dat B op het moment van het
sluiten van de koopovereenkomst een helder moment had. B zal moeten
bewijzen dat de dementie een redelijke waardering van de bij de
overeenkomst betrokken belangen belette of dat de verklaring onder invloed
van die dementie is gedaan (eerste zin van an. 3 : 34, eerste Jid, Bw)-
Teneinde de lastige bewijspositie van de geestelijk gestoorde op dit punt
te vergemakkelijken is in artike134, eerste lid, Bw, tweede zin, een
wettelijk vermoeden opgenomen : een verklaring wordt vermoed onder
invloed van de stoornis te zijn gedaan, indien de rechtshandeling voor
de geestelijk gestoorde nadelig was, tenzij het nadeel op het tijdstip van
de rechtshandeling redelijkerwijze niet was te voorzien. Het wettelijk
vermoeden heeft dus in casu betrekking op het bewijs van het causaal
verband tussen de door B afgelegde verklaring en haar dementie. Gezien
het grote verschil tussen koopprijs en marktwaarde van de klok (É 2500)
lijkt het niet moeilijk om het nadeel te bewijzen.
Een gerechtvaardigd beroep door A op artikel 3 : 35 Bw brengt echter
mede dat mevTouw B geen beroep kan doen op de vernietigingsgrond
van artikel 3 : 34, tweede lid, Bw. Een succesvol beroep op artikel 3 : 35
Bw vereist dat A te goeder trouw is, dat wil zeggen dat er aan zijn zijde
sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen. Ïn casu is A niet te goeder
trouw. Hij weet immers dat B in het verpleeghuis woont en de
koop
som ver beneden de marktwaarde ligt. A had moeten onderzoeken of B
deze overeenkomst ook werkelijk wilde (zie art. 3 : 11 Bw). Zonder nader
onderzoek had A niet zonder meer mogen vertrouwen dat B de Friese
staartklok ook werkelijk wilde verkopen V00T Ê 3500.
Conclusie : B kan de overeenkomst mer succes op grond van geestelijke
sloornis (art. 3 : 34, tweede lid, Bw) vernietigen.
NB : de overeenkomst is ook vernietigbaar op grond van artikel 3 : 44,
vierde lid, Bw (misbruik van omstandigheden) (zie leereenheid 7).

31
Q

v. verzamelaar van schilderijen uit de achttiende eeuw, ziet in de
etalage van antiquair A voor É 1500 een klein achttiende-eeuws schiledrij
hangen. Na het schilderij uitvoerig te hebben bestudeerd besluit hij het
schilderij te kopen. A schrijft een factuur met een bedrag van euro 2500.
V wijst A er op dat het schilderij in de etalage voor euro 1500 is geprijsd.
A stelt dat de prijs in de etalage een vergissing is, doordat zijn nieuwe
werkster bij het schoonmaken van de etalage dc verkeerde prijs bij het
schilderij heeft gezet. V is van oordeel dat er desondanks een
koopovereenkomst tor stand is gekomen met een pnjs van É 1500. Is de opva ;
van verzamelaar V juist?

A

Het uitstallen van goederen voorzien van een prijskaartje is een aanbod,
een gerichte eenzijdige rechtshandeling-Door aanvaarding van het
aanbod komt er een overeenkomst tot stand (art. 6 : 217, eerste lid, Bw).
A stelt dat er sprake is van een vergissing, het aanbod is nietig wegens
discrepantie tussen wil en verklaring (art_3 : 33 Bw).
Indien A de vergissing kan bewijzen, komt de wag op of V een beroep
kan doen op artikel 3 : 35 Bw. Voor een beroep op artikel 3 : 35 Bw is
vereist dat V niet wist en ook niet behoorde te weten dat hier sprake was
van een vergissing. De prijs (É 1500) lijkt niet zo laag dat V onmiddellijk
moest begrijpen dat sprake was van een vergissing,
Conclusie : indien V te goeder trouw is (art. 3 : 11 Bw) brengt een beroep
op artikel 3 : 35 Bw mede dat A gebonden is aan het aanbod van Ê 1500.

32
Q

In de binnenstad van Arnhem wordt op een prima lokatie bij het station
een ambitieus winkelcomplex gebouwd door projectontwikkelaar Aalders Bv. Het complex omvat drie etages. De heer Fleur, bloemist, huurt
van Aalders Bv 50 m2 winkelruimte op de eerste etage voor euro 150
per m2. Fleur vertelt bij het ondertekenen van hel huur contract aan
Aalders Bv dat hij verwacht een grote omzet te kunnen maken met de verkoop
van bloemen aan de vele passanten die dagelijks het winkelcomplex op
weg naar het station zullen bezoeken.
Bij de oplevering bemerkt Fleur dat de door hem gehuurde ruimte op
de eerste verdieping is gelegen, terwijl hij ervan is uitgegaan 50 m2
op de begane grond te hebben gehuurd. Aalders stelr daarentegen dat
Fleur 50 m2 op de eerste etage heeft gehuurd en dat is volgens Aalders
op de eerste verdieping. De m2 prijs op de begane grond bedraagt euro 250
per m2.

a Is er tussen Fleur en Aalders Bv een huurovereenkomst tot srand
gekomen? Verwerk in uw antwoord relevante jurisprudentie.
b Gesteld (zonder daarmee een antwoord op subvraag a te suggererer
dat partjjen het erover eens zijn dat er een huurovereenkomst tot stand
is gekomen. Hoe moet dan de inhoud van de overeenkomst worden
vastgesteld? Verwerk in uw antwoord relevante jurisprudentie.

A

In de overeenkomst tussen Aalders (verhuurder) en Fleur (huurder)
hebben partijen een term gebruikt (eerste etage) die door beide partijen
anders wordt verstaan. In casu is sprake van oneigenlijke dwaling ten
gevolge van een misverstand (zie tekstboek, nr. 35 en in het bijzonder
het Misverstandarrest).
In dit geval van misverstand bestaan er in beginsel drie mogelijkheden :
-Er is een overeenkomst tol stand gekomen in de zin die verhuurder
Aalders daaraan geeR.
-Er is een overeenkomst tot stand gekomen in de betekenis die huurder
Fleur daaraan geeft.
-Er is geen overeenkomst tot stand gekomen.
In het Misverstandarrest overweegt de Hoge Raad :
daE immers. Indien PP dic cen overeenkomst wensen tc sluiten. Daarin een voor
mibverstand vatbare uitdrukking bezigen. Die zij elk in verschillende zin hebben opgevar. Het
antwoord op de vmag ofal of niet ecn overeenkomst tot smnd is gekomen, in beginsel
afhangt van wat beide PP over en weer hebben verklaard 011 uir elkaars verklaringen en
gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in dc gegeven omstandigheden
redelijkerwijze machten toekennen, hebben afgeleid :
dat daarbij onder meer ccn rol kan spelen : a of de betekenis waarin dc cne partij de
uitdrukking heeR opgevat meer voor de hand lag dan die waarin de ander haar heeft
opgevacbof. indien deze uitdrukking een vasesmande technische berekenis heeft. de
partij die van deze betekenis is uitgegaan. Macht verwachten dat ook de andere partij de :. e
betekenis zou kennen ; C ofde andere part zich had voomien van deskundige bijstand
en dc wederpartij macht venvachten dat deze die betekenis kende en die andere parEij
daarom voorlichne : d of één der door PP aan de uitdrukkinggehechte betekenissen ZOU
leiden Eot een resultaat dat met he g een PP me E de overeenkomst beoogden minder goed
zou zijn te rijmen.
Indien Aalders zich op het standpunt stelt dat er een overeenkomst tot
stand is gekomen met als inhoud de huur van een gedeelte van de eerste
verdieping. Dan dient Aalders een beroep te doen op artikel 3 : 35 Bw. Of
er sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen aan de zijde van Aalders
hangt geheel af van de waardering van de concrete omstandigheden van
het geval. Uit het feit dat Heur heeft verteld dat hij vooral veel verkoop
aan passanten verwachtte. kon aalders afleiden dat fleur van mening
was een stukje van de begane grond te hebben gehuurd (gezichtspunt d
uit het Misverstandarrest).
Omgekeerd kan ook Fleur een beroep doen op artikel 3 : 35 Bw en
stellen dat hij meende en ook mocht menen dat Aalders bedoelde aan hem
50 m2 van de begane grond te verhuren. Indien geen van beide partijen
erop mocht vertrouwen dat er een overeenkomst tot stand was gekomen
in de betekenis díe zij daaraan toekenden, komt geen overeenkomst tot
stand.
b Indien partijen in de overeenkomst een term hebben gebruikt die
door partijen verschillend wordt verstaan. Kan dit aanleiding geven
tot twee verschillende rtragen. Partijen kunnen aan de rechter vragen
om te beoordelen of er tussen partijen een overeenkomst tot stand is
gekomen (zie subvraag a en het Misversrandarrest). Partijen kunnen
ook aan de rechter vragen vast te stellen wat de inhoud is van de
tussen hen totstandgekomen overeenkomst. Partijen stellen zich in het
laatste geval op het standpunt dat er een overeenkomst bestaat, maar
dat er meningsverschil bestaat omtrent de inhoud. Ïn dat geval gaat het
niet om een probleem betrefrende het ontstaan van de overeenkomst,
maar hebben we te maken met een probleem van uitleg van de
overeenkomst. Ïn wezen gaat het om dezelfde problematiek. Het is dan ook niet
verwonderlijk dat in het standaardarrest betreffende de uitleg van overeenkomsren, het Haviltex-arrest. De Hoge Raad voor de uitleg van een
overeenkomst met een nagenoeg gelijkluidend criterium komt als in he
Misverstandarresr ren aanzien van de torstandkoming van een
overeenkomst. Het komt volgens de HR bij uitleg niet aan op de taalkundige
uitleg van de bepalingen van het contract, maar gaaf het om de zin die
partijen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan deze bepalin ·
gen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs
van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot
welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke
rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. In casu is goed verde
digbaar dat de overeenkomst in de zin van de opvatting van Fleur moet
worden uitgelegd.

33
Q

C, een goed Nederlands sprekende chauffeur in dienst bij een
transpconderneming, verkeerde in de veronderstelling dat hij na een rit van
Zagreb naar Keulen, in Keulen zou worden opgehaald door iemand van
de zaak. Bij aankomst in Keulen blijkt er echter niemand te zijn om
hem op te halen. Woedend schreeuwt hij bij terugkomst op het bedri
tegen zijn baas :’Je bekijkt het maar, mij zie je hier niet meer terug’.
a Hoe moet deze verklaring juridisch worden gekwalificeerd?
b Nadat de werkgever C na twee dagen vergeefs heeft gevraagd of hij
bij zijn verklaring blijft en uiteindelijk, na geen antwoord te hebben
gekregen, de verklaring heeft geaccepteerd, wil C op zijn verklaring
terugkomen. Kan chauffeur C zijn verklaring intrekken?
Gesteld dat C zijn verklaring niet meer met succes kan
intrek
ken. Kan C de gevolgen van zijn verklaring op andere wijze ongedaan
maken?

A

a Als een opzegging van een arbeidsovereenkomst (een gerichte eenzijdige rechtshandeling) ·
b C kan zijn verklaring niet meer intrekken, nu de verklaring de
werkgever al heeft bereikt. Intrekking kan alleen indien de verklaring
daartoe de werkgever eerder dan of gelijktjjdig met de ingetrokken
verklaring bereikt (art. 3 : 37, vijfde tid, uw).
C C kan zidrop artikel 3 : 33 Bw beroepen, stellende dat er geen
opzeggingsverklaring tot stand is gekomen. Nu zijn wil niet gericht was op
het beëindigen van de arbeidsovereenkomst dan wel op artikel 3 : 34 nw
(geestelijke stoornis, bijv. Hevige emotie) de opzegging vernietigen.
Zjjn werkgever kan zich daarentegen op de besdrerming van zijn
gerechtvaardigd veHrouwen (art. 3 : 35 Bw) beroepen. Mocht de
werkgever de verklaring van C als een vTiijwillige beëindiging van de
arbeidsovereenkomst opvattenT Is hier sprake van goede trouw van de
werkgever ex artike13 : 35j ° 3 : 11 eWT
In 0. a. WesthoEFSpronsen oordeelde de Hoge Raad dat in een dergelijk
geval de werkgever voor een geldig beroep op artikel 3 : 35 Bw een
onderzoeksplicht heeft. Naarmate de verklaring voor de handelende nadeliger
is, zal eerder een onderzoeksplicht worden aangenomen. Opzegging van
een arbeidsovereenkomst kan ernstige rechtsgevolgen met zich brengen
In casu is (anders dan in Hajziani-arrest) de werknemer de Nederlandse
taal machtig en kan gezien zijn functie geacht worden over voldoende
vaardigheden te beschikken om de draagwijdte van zijn verklaringen
en gedragingen te overzien. Bovendien is C enige tijd gelaten om op
zijn verklaring terug te komen. Hier kan dus worden geoordeeld dat de
werkgever niet in zijn onderzoeksplicht is te kort geschoten en dus met
succes een beroep op artikel 3 : 35 Bw kan doen.
Ook als op zichzeif aan alle eisen van artikel 3 : 35 Bw is voldaan, kan
een beroep op dat artikel in strijd komen met de redelijkheid en
billijkheid (derogerende werking, artt. 6 : 2, tweede lid, j ° 6 : 248, tweede lid,
Bw), aldus de Hoge Raad in de arresten Westhoff-Spronsen en
Mohammed Ben Amran-Silversteyn. Nadeel voor de chauffeur is daarbij een
belangrijk gezichtspunt, met name als de wederpartij bij het uitblijven
van bescherming ex artikel 3 : 35 Bw geen nadeel zou ondervinden. Uit
de casus blijkt niets van nadeel (bijv. Dat er al een vervanger is
aangenomen) voor de werkgever.
Conclusie : C kan zijn opzegging ongedaan maken. Een beroep van de
werkgever op artikel 3 : 35 Bw is in strijd met de redelijkheid en
billijkheid.

34
Q

S is in 1999 op zestienjarige leeftijd het slachtoffer geworden van een
ernstig auto-ongeluk. Uit neurologisch onderzoek blijkt dat hii ernstig
hersenletsel heeft opgelopen en blijvend arbeidsongeschikt is. In zijn
geestelijke ontwikkeling staat Mj gelijk met een kind van driejaar. In
verband met dit ongeluk heeft S een aanspraak op
verzekeringsmaatschappij V. In 2002-S is inmiddels negentienjaar-komen de ouders
van S, bijgestaan door een advocaat en een schaderegelaar, met de
verzekeringsmaatschappij tot een vaststellingsovereenkomst (art. 7 : 900 B
De verzekeringsmaatschappij zal É 150. 000 uitkeren ter linate kwijtin.
De overeenkomst wordt ondertekend door S en zijn ouders.
Per 1 februari 2003 is S onder curatele gesteld wegens geestelijke stoornis (zie art. 1 : 378, sub a, Bw). De curator constateert dat de schade ten
gevolge van het ongeval veel hoger is dan É 150. 000 en V hiervan bij
de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst op de hoogte was.
De curator bericht de verzekeringsmaatschappij dat hij in hoedanigheid
van curator van S de overeenkomst vernietigt, omdat S bij de
totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst niet in staat was zijn wil te
bepalen. De verzekeringsmaatschappij doet een beroep op artikel 3 : 35
Bw en verwijst hiervoor naar de omstandigheid dat de overeenkomst
mede is ondertekend door de ouders van S en dat zij werden bijgestaan
door hun advocaat en een schaderegelaar. Hoe beoordeelt u de
rechtspositie van verzekeringsmaatschappij V?

A

Ten tijde van het ongeluk in 1999 was S minderjarig en
handelingsonbekwaam (zie art. 1 : 234 uw) cn waren de ouders zijn wettelijke
vertegeneenkomst met de verzekeringsmaatschappij in 2002 was S niet langer
namens hem overeenkomsten te sluiten. De overeenkomst met de
verzekeraar is derhalve gesloten door de geestelijk gestoorde S persoonlijk.
Een dergelijke overeenkomst is in beginsel geldig, maar vernietigbaar
ingevolge artikel 3 : 34 Bw. In casu wordt dit beroep gedaan door de
curaDe verzekeraar verweert zich tegen deze vernietiging met een beroep
op artikel 3 : 35 Bw. Artikel 3 : 35 Bw vereist dat de verzekeraar te goeder
trouw is, met andere woorden : niet wist en ook niet behoefde te weten
dat S ten gevolge van een geesrelijke stoornis niet in staat was zijn wil le
verklaren. In casu is gegeven dat de verzekeringsmaatschappij dit wist.
Dat de overeenkomst mede is ondertekend door de ouders van S,
bijgesraan door hun advocaat en een schaderegelaar, is niet relevant. Deze
omstandigheden rechtvaardigen niet om iemand die wegens een
geestejke sroornis niet in staat was zijn wil te verklaren, nochtans in staat te
achten tot het afleggen van een voor totstandkoming van een
overeenkomst vereiste geldige wilsverklaring.

35
Q

D is directeur en enig aandeelhouder van bedrijf B Bv. Aangezien D
reeds geruime tijd overwerkt is, wil hij meer rust in zijn leven brengen.
Hij besluit daarom zijn onderneming van de hand te doen. Op 1 juli
2002 biedt hij zijn zakenrelaLie Havik het bedrijf voor É 10. 000. 000 te
koop aan. Havik is enigszins verbaasd over dit wel zeer gunstige
aanbod. Vaststaat dat de objectieve waarde van het aandelenpakket op
dat moment ruim É 15. 000. 000 is. Hij weet echter, da1_D vanwege zijn
persoonlijke problemen zo snel mogelijk van zijn onderneming af wil.
Havik aarzelt daal om niet en aanvaardt het aanbod onmiddellijk.
A1s D’s financiële adviseur kort nadien van de transactie verneemt, is hij
verbijsterd. Hij belt Havik op met de bedoeling de transactie te
verhinderen. Havik wil daarvan niet weten : verkocht is verkochtl Enigszins tot
rust gekomen, ziet ook D in dat hij de onderneming veel te goedkoop
heeft verkocht en weigert de aandelen aan Havik over te dragen. A1s
hij door Havik in rechte wordt aangesproken tot levering van de
aandelen van B Bv, stelt D dat hij tijdens het sluiten van de overeenkomst
overspannen was en dat hij daarom niet gehouden is de aandelen over
te dragen. Havik stelt bij de totstandkoming van de overeenkomst te
goeder trouw te zijn geweest.
Zal de rechter de vordering van Havik toewijzenT Geef in uw
antwoord nauwkeurig aan wat D moet stellen en bewijzen.
b Gesteld dat Havik door allerlei omstandigheden de overeenkomst
met D achteraf toch niet zo’n goede deal vindt. Kan Havik dan ook zelf
de overeenkomst met een beroep op wilsontbreken van D vemietigenT
Gesteld daE de aandelen na de koop wel aan Havik zijn overgedragen en
dat Havik forse investeringen in het bedrijf wil plegen. Havik twijfelt
echter of dat wel verstandig is aangezien D de overeenkomst met een
beroep op wilsontbreken zou kunnen vernietigen.
Welkejuridische mogelijkheid heeft Havik om aan deze onzekerheid
een eind te maken?

A

D beroept zich op een discrepantie tussen wu en verklaring op grond
van overspannenheid, dat w11 zeggen geestelijke stoornis (art. 3 : 33 j ° art.
3 : 34 Bw). D moet stellen en bewijzen dat hij ten tijde van het sluiten
van de overeenkomst leed aan een geestelijke stoornis, namelijk dat hij
in een overspannen toestand verkeerde. Zijn behandelend arts kan een
verklaring van die strekking afgeven. Tevens moet hij stellen, hetzij dat
de stoornis een redelijke waardering van zijn belangen belette, hetzij
dat de verklaring onder invloed van de stoornis is gedaan. Aangezien de
rechtshandeling (voorzienbaar) nadelig was voor D wordt dit laatste
vermoed het geval te zijn (wettelijk bewijsvermoeden). Het is aan Havik om
hier eventueel tegenbewijs tegen te leveren. Indien D’s wilsontbreken
vaststaat is de koopovereenkomst in principe vernietigbaar (aH. 3 : 34,
tweede lid, Bw). Havik doet echter een beroep op gerechtvaardigd
ver
trouwen (art. 3 : 35 Bw) en stelt dat ondanks het wilsontbreken van D een
geldige overeenkomst tot stand is gekomen. Of Havik te goeder trouw
is moet worden beoordeeld in het licht van de omstandigheden van het
geval. Daarbij is niet alleen bepalend of Havik subjectief meende dat D
wilde wat hij verklaarde, maar ook of hij dit objectief mocht menen : bij
(reden tot) twijfel bestaat er een onderzoeksplicht (art. 3 : 35j ° 3 : 11). In
casu zijn de volgende omstandigheden van belang :
-de vraagprijs is objectief gezien laag ;
-Havik wist van de persoonlijke problemen van D.
Onder deze omstandigheden mocht Havik niet zomaar a@aan op het
aanbod van D. Hij had moeten verifiëren, of hier sprake was van een
daadwerkelijk gewild aanbod. Nu Havik zijn onderzoeksplicht heeft
geschonden is hij niet te goeder trouw en kan D zich met succes op zijn
wilsontbreken beroepen.
Conclusie : de rechter zal de koopovereenkomst op grond van artikel
3 : 33 j ° 3 : 34 Bw vernietigen en vervolgens de vordering van Havik
afwijzen.
NB : aan een toetsing van een geslaagd beroep van Havik ex artikel 3 : 35
Bw aan de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid (art.6 : 248. Tweede lid, Bw en WesthofFSpronsen enz.) kom je in casu dus
niet toet
b Nee, Op artikel 3 : 34 Bw kan alleen D een beroep doen.
C Havik kan D op grond van artikel 3 : 55, tweede lid, Bw een redelijke
bevoegdheid om een beroep op artikel 3 : 34 Bw te doen vervalt indien D
binnen deze redelijke termijn geen keuze heeft gedaan.

36
Q

Beoordeel de juistheid van de volgende stellingen :
a Een beroep op artikel 3 : 36 Bw vereist dat de schijn met opzet is
opgewekt
b Bescherming ingevolge artikel 3 : 36 Bw werkt van rechtswege.
Bij relatieve simulatie kunnen derden zich steeds beroepen op de
gesimuleerde overeenkomst.

A

Onjuist. Dat de schijn opzettelijk moet zijn opgewekt geldt alleen
voor schijnhandelingen artikel 3 : 36 nw beschermt echter niet alleen
tegen schijnhandelingen.
b Onjuist. De derde kan een beroep doen op de bescherming ingevolge
artikel 3 : 36 Bw. Hij heeft een keuzerecht : hij kan een beroep doen op de
schijn maar ook op de in werkelijkheid bestaande rechtsverhouding.
C Onjuist. Een derde kan zich ex artikel 3 : 36 Bw alleen beroepen op de
gesimuleerde overeenkomst wanneer hij te goeder trouw is.

37
Q

Om fiscale redenen verkoopt en levert V zijn kostbare postzegelverzameling aan zijn vriend K. In werkelijkheid hebben de partijen niet de bedoeling dat de eigendom overgaat.
Van de koopovereenkomst is een
akte opgemaakt en de postzegelverzameling is opgeslagen in de safe van K. Enkele maanden later schenkt K de postzegelverzameling aan de
Stichting Afnka Nu. Na inzage van genoemde akte
aanvaardt de
Stichting de schenking. V hoort van de schenking en vordert als eigenaar de
postzegelverzameling van de Stichting terug.
Moet de Stichting de postzegelverzameling aan V afgeven? Betrek in uw
antwoord de vraag of K beschikkingsbevoegd was.

A

De overeenkomst V-K is een schjjnovereenkomst die is bedoeld om de
fiscus te misleiden (absolute simulatie). Met andere woorden : V is en
bjft eigenaar van de postzegelverzameling.
K kan in beginsel niet de eigendom van de verzameling aan de Stichting
overdragen (art. 3 : 84 bw : overdracht vereist dat de vervreemder
beschikkingsbevoegdheid is). In beginsel is alleen de eigenaar
beschilckingsbevoegd, in casu V. De wet beschermt derden echter tegen overdracht door
een beschikkingsonbevoegde (art. 3 : 86 Bw). In casu kan de stichting
hierop geen beroep doen aangezien het hier een
schenkingsovereenkomst betreft. Artikel 3 : 86 Bw eist dat de overdracht anders dan om niet
is geschied. Een schenking is een overeenkomst om nietï In casu kan de
stichting een beroep doen op de bescherming ingevolge artikel 3 : 36 Bw.
De stichting is mede afgegaan op de tussen V en K opgemaakte koop
akte. De stichting is ten opzichte van deze akte derde. Indien de
süchting in de gegeven omstandigheden deze akte mocht aanmerken als de
weergave van een reële koopovereenkomst en de schenking in redelijk
vertrouwen op de juistheid van die veronderstelling heeft aanvaard. Kan
door V, door wiens verklaringen in de akte de schijn is ontstaan, geen
beroep worden gedaan op de onjuistheid van die veronderstelling. Aldus
geldt ten opzichte van Afrika Nu de overeenkomst tussen V en K als een
werkelijk bestaande koopovereenkomst.

38
Q

F voorziet dat zijn faillssement aanstaande is. Teneijde goederen aan
het verhaal van zijn crediteuren te onttrekken, verkoopt en levert hij in
schijn zjjn huis aan X. De afspraak is verder dat X zogenaamd als
eigenaar in het huis gaat wonen. Maar na afwikkeling van het faillissement
het huis weer feitelijk ter beschikking zal stellen aan F.
Is een beroep van crediteuren op artikel 3 : 36 Bw zinvol?

A

Crediteuren kunnen verhaal nemen op alle goederen van hun
schuldenaar, in casu F (art. 3 : 276 Bw). Wanneer F zijn huis heeft verkocht
en geleverd aan X behoort dit huis niet meer tot zijn vermogen en is
daarmee onttrolcken aan de verhaalsmogelijkheid van zijn crediteuren.
In casu is X slechts in schijn eigenaar teneinde de crediteuren te
misleiden. In werkelijkheid is F nog steeds eigenaar. Crediteuren (derden ten
opzichte van de rechtsverhouding F. X) hebben derhalve geen belang bij
een beroep op artikel 3 : 36 Bw maar juist een belang bij een beroep op
de werkelijkheid.
In casu gaat het om een handeling teneinde het verhaalsrecht van de
crediteuren te frustreren. Het verhaalsrecht van de crediteuren wordt
ingevolge artikel 3 : 276 aw beschermd door aan crediteuren de bevoegdheid te geven dergelijke handelingen te vernietigen op grond van de
zogenaamde actio Pauliana (art. 3 : 45 Bw). Bij schijnhandelingen komen
wij aan artikel 3 : 45 Bw echter niet toe. Vernietiging van een
rechtshandeling impliceert dat er tussen partijen in beginsel een geldige
rechtshandeling totstandgekomen was. Bij een absolute simulatie als in dit
geval komt nujuist geen geldige rechBhandeling tot stand (zie voor de
Pauliana verder leereenheid 7).

39
Q

a Kunsthandel K Bv plaatst een advertentie in De Telegraaf waarin
schilderijen van de Cobragroep te koop worden gevraagd. V, eigenaar van
een schilderij van Karel Appel neemt contact op met K. Na bezichtiging
koopt K het schilderij voor euro 500. 000. Betaling dient uiterlijk 1 januari
2003 plaats te vinden. In de schriftelijk vastgelegde koopovereenkomst
(koopakte) wordt een koopsom van euro 600. 000 vermeld. Aan deze
con
structie liggen fiscale motieven ten grondslag. V cedeert de vordering op
K aan C en geeft de koopakte aan C af.. C deelt de cessie op 2 januari aan
K mede en vordert betaling van É 600. 000. K stelt maar É 500. 000 aan C
te moeten betalen. Wie heeft er gelijk?
b Gesteld dat het schilderij voor euro 600. 000 wordt verkocht, maar dat in
de schriftelijk vastgelegde koopakte uit fiscale overwegingen een koop
prijs van euro 500. 000 wordt opgenomen. K Bv betaalt euro 500. 000 aan V. V
spreekt K aan tot betaling van de resterende euro 100. 000. K weigert met de
stelling dat partijen slechts een koopsom van euro 500. 000 zijn overeenge
komen.
Moet K de resterende euro 100. 000 aan V betalen?
Gesteld dat tussen partijen is overeengekomen dat het schilderij aan
K onder opschortende voorwaarde van betaling van de volledige
koopsom (eigendomwoorbehoud, art. 3 : 92 Bw) wordt overgedragen en dat K
nog niet heeft betaald.
K heeft het schilderij inmiddels doorverkocht en geleverd aan galerie G
Bv. V vordert van G Bv het schilderij, stellende dat hij nog steeds
eigenaar is van het schilderij nu in de overeenkomst V-K een
eigendomsvoorbehoud is opgenomen en K de koopsom nog niet heeft betaald. Kan
V het schilderij revindiceren of kan G Bv zich op een
beschermingsbepaling beroepenT Ga in uw antwoord uit van de meest voor de
handliggende beschermingsmogelijkheid.

A

a Dat is afhankelijk van de vraag of C te goeder trouw is met
betrekking tot de in de koopakte vastgelegde koopsom van euro 600. 000. Tegen
hem die als derde op grond van een verklaring of gedragilng,
overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden
redelijkerwijze mocht toekennen. het ontstaan. bestaan oftenietgaan
van een bepaalde rechtsbetrekking heeft aangenomen en in redelijk
vertrouwen op de juistheid van die veronderstelling heeft gehandeld,
kan door degene om wiens verklaring of gedraging het gaat. Met
betrekking tot deze handeling op de onjuistheid van die veronderstelling geen
beroep worden gedaan (art. 3 : 36 Bw). Indien C de in de koopakte
vermelde koopsom mocht opvatten als de tussen V en K overeengekomen
koopsom van É 600. 000 dan kan door Kjegens C geen beroep worden
gedaan op de werkelijke situatie, maar geldt tussen hen de door K en V
gewekte schijn. Indien C van de werkelijke situatie op de hoogte is, dan
wel behoorde te zijn, dan geldt dat Kjegens C de werkelijk
overeengekomen koopsom schuldig is.
b Dat in strijd met de werkelijkheid in de schriftelijke vastlegging van
de koopovereenkomst É 500. 000 is opgenomen, neemt niet weg dat in
werkeukheid K É 600. 000 aan V schuldig is. Het gaat in casu om een
zogenoemde relaüeve simulatie. K moet derhalve nog Ê 100. 000 aan
V betalen. Uiteraard zal V wel moeten bewijzen dat, anders dan in de
koopakte staat vermeld, par q en een koopsom van É 600. 000 zijn
overeengekomen.
C Ïn casu wordt K eerst volledig eigenaar nadat de voorwaarde,
beMling van de volledige koopsom, in vervulling is gegaan. Zolang deze
voorwaande nog niet in vervulling is gegaan, blijft V op grond van
artikel 3 : 84, vierde lid, Bw eigenaar (onder ontbindende voorwaarde van
betaling). Derhalve heeft G Bv het schilderij van een
beschikkingsonbevoegde verkregen en is G Bv in beginsel geen eigenaar geworden. Dit is
slechts anders wanneer G Bv met succes een beroep kan doen op een
derdenbeschermingsbepaling. In casu (beschikkingsonbevoegdheid bij
de overdracht van roerende zaken) is arbke1 3 : 86 Bw de meest voor de
hand liggende mogelijkheid. Indien G Bv (die op grond van een koop
overeenkomst en dus anders dan om niet heeft verkregen) te goeder
trouw is, dat wil zeggen : niet wist en ook niet behoefde te weten dat K
Bv op grond van het eigendomsvoorbehoud nog niet
beschikkingsbevoegd was, kan G Bv met succes een beroep doen op de bescherming
ingevolge artikel 3 : 86 Bw. Een succesvol beroep op arbkel 3 : 86 Bw heeft
totgevolg dat G eigenaar van het schilderij is geworden.
NB : zo’n derdenbeschermingsbepaling is ook arükel 3 : 36 Bw. Hoewel
artikel 3 : 36 Bw door een bijzondere beschermingsbepaling als artikel
3 : 86 Bw niet in haar toepassingsgebied wordt beperkt, funcüoneert dit
artikel in de praktijk toch als een
restbepaling