L13: De gevolgen van de overeenkomst ten aanzien van derden 1 Flashcards

1
Q

relativiteit van de overeenkomst?

A

dat wil zeggen dat in beginsel uit een overeenkomst enkel voor de contractsluitende partijen verbintenissen voortvloeien. Hierop bestaan (zoals vrijwel altijd in het recht uitzonderingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

uitzonderingen ?

A

kwalitatieve rechten, kwalitatieve verplichtingen (waarbij ook aandacht zal worden besteed aan erfdienstbaarheden en kettingbedingen) en het beding ten behoeve van een derde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ook in de jurisprudentie zijn uitzonderingen aanvaard, met name met betrekking tot ?

A

de derdenwerking van exoneratiebedingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Partijen?

A

Partijen zijn degenen die de overeenkomst hebben gesloten. Een vertegenwoordiger is geen partij bij de overeenkomst (art. 3:66 BW). In beginsel vloeien derhalve uit een overeenkomst enkel voor de contractsluitende partijen verbintenissen voort.

Voorbeeld

Als A en B een overeenkomst sluiten, waarbij A door middel van een volmacht (art. 3:60 BW) optreedt als vertegenwoordiger van C, gelden C en B als partijen bij die overeenkomst.

Alle andere personen die op de een of andere manier betrokken raken bij de tussen C en B totstandgekomen overeenkomst, zijn derden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Opvolger onder algemene titel?

A

Artikel 6:249 BW vormt geen uitzondering op dit uitgangspunt. Het artikel bepaalt dat in beginsel zowel de rechten als de verplichtingen van zijn rechtsvoorganger op de opvolger onder algemene titel (art. 3:80, tweede lid, BW) overgaan. Een rechtsopvolger onder algemene titel (bijv. een erfgenaam) treedt in de plaats van zijn rechtsvoorganger (de er!ater).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Het belang van artikel 6:249 BW schuilt daarin?

A

Het belang van artikel 6:249 BW schuilt daarin, dat wordt aangegeven dat bij overeenkomsten de rechten en verplichtingen niet altijd overgaan op de rechtsopvolger onder algemene titel. Zo eindigt een arbeidsovereenkomst door de dood van de werknemer (zie art. 7:674 BW).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Opvolger onder bijzondere titel?

A

Naast opvolgers onder algemene titel kent de wet ook opvolgers onder bijzondere titel (art. 3:80, derde lid, BW). Opvolger onder bijzondere titel is bijvoorbeeld degene aan wie een bepaald goed wordt overgedragen. Voor een opvolger onder bijzondere titel geldt in beginsel dat wel de rechten maar niet de verplichtingen uit de door zijn voorganger gesloten overeenkomsten, die verband houden met het overgedragen goed, op hem overgaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Dat verplichtingen niet onder bijzondere titel overgaan, werd door de Hoge Raad al in ??? beslist ?

A

Dat verplichtingen niet onder bijzondere titel overgaan, werd door de Hoge Raad al in 1905 in het arrest Blaauboer-Berlips (HR 3 maart 1905, W 8191) beslist en de Hoge Raad is sindsdien bij deze opvatting gebleven. Vereenvoudigd kan de casus als volgt worden weergegeven:

Berlips verkocht en leverde een perceel bouwgrond aan Blaauboer. Langs die bouwgrond liep een strook grond, die bij Berlips in eigendom verbleef en waarop de bestemming openbare weg rustte. Berlips had aan Blaauboer toegezegd deze strook grond te zullen ophogen en bestraten. Toen Berlips deze verplichting niet nakwam, sprak Blaauboer hem aan tot vergoeding van schade. Berlips voerde hier echter tegen aan dat de strook grond door hem inmiddels was verkocht en geleverd aan een derde en dat de verplichting tot aanleg van de weg daardoor op deze derde was komen te rusten. Daarop besliste de Hoge Raad dat de door Berlips aangegane verplichtingen nimmer op de rechtsopvolger onder bijzondere titel konden overgaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Uitzonderingen?

A

Op het uitgangspunt dat overeenkomsten geen werking ten opzichte van derden hebben, bestaan zowel ten gunste als ten nadele van derden wettelijke (met name de artt. 6:251-257 BW) en door de jurisprudentie ontwikkelde uitzonderingen. Daarnaast bestaan speciale wetsbepalingen waarin uitzonderingen op het beginsel worden gemaakt, zoals het belangrijke artikel 7:226, eerste lid, BW, waarin staat dat de rechten en plichten uit een huurovereenkomst overgaan op de rechtsopvolger onder bijzondere titel, zoals bijvoorbeeld de koper van het verhuurde goed.

Hetzelfde geldt voor pacht (zie artt. 7:361 en 362 BW). In deze gevallen gaat een gehele contractuele rechtspositie over.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kwalitatieve rechten?

Vereisten 1 & 2?

A

Artikel 6:251 BW bepaalt dat een recht van rechtswege kan overgaan op een rechtsopvolger onder bijzondere titel indien:

het recht uit een overeenkomst voortvloeit.

het recht verband houdt met een aan de schuldeiser toebehorend goed.

In de praktijk zal het meestal gaan om rechten die verband houden met registergoederen, maar het kan ook een recht betreffen dat verband houdt met een roerende zaak. Men denke aan garanties en toezeggingen.

Indien een garagehouder aan A toezegt de auto van A te zullen overspuiten in een bepaalde kleur, zal het recht op nakoming van deze toezegging kunnen overgaan op B, aan wie A de auto overdraagt nog voor de auto is overgespoten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar vervult 6:251 een belangrijke rol bij?

A

Artikel 6:251 BW vervult een belangrijke rol bij de overdracht van een onderneming. Een onderneming is een geheel van goederen en schulden, dus geen goed in de zin van artikel 3:1 BW. Voor de toepassing van artikel 6:251 BW mag men de onderneming echter als een goed zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Vereisten 3 & 4?

A

• Het recht moet in zodanig verband staan met het goed dat de schuldeiser bij het recht slechts belang heeft, zolang hij het goed behoudt.

Indien een garagehouder aan A toezegt de auto van A te zullen overspuiten in een bepaalde kleur, zal het recht op nakoming van deze toezegging kunnen overgaan op B, aan wie A de auto overdraagt nog voor de auto is overgespoten.

In het bovengegeven voorbeeld over de auto zou A bij het recht belang houden als hij aan B had toegezegd dat de auto in de nieuwe kleur zou worden gespoten. Indien het werk dan niet (behoorlijk) wordt uitgevoerd, zou A tegenover B te kort schieten en op die grond schadeplichtig kunnen zijn.

Heeft echter K aan zijn buurman L toegezegd in zijn achtertuin geen hoge bomen te laten groeien, teneinde de inval van licht en zon in L’s achtertuin niet te belemmeren, dan zou L na de overdracht van zijn huis aan Q geen belang meer bij dat recht hebben. Het recht zou dan op Q kunnen overgaan.

• Het recht moet voor overgang vatbaar zijn.
Vorderingsrechten zijn overdraagbaar, tenzij de wet of de aard van het vorderingsrecht zich daartegen verzet, of de overdraagbaarheid door een beding

tussen schuldeiser en schuldenaar is uitgesloten (art. 3:83, eerste en tweede lid, BW ).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Indien aan deze vier vereisten is voldaan, gaat het recht van rechtswege over op de rechtsopvolger onder bijzondere titel tenzij ?

A

* verkrijger en vervreemder anders bepalen (art. 6:251, vierde lid, BW).

* de verkrijger tot de wederpartij bij de overeenkomst waaruit het recht

voorvloeit, een verklaring richt dat hij de overgang van het recht niet aanvaardt (art. 6:251, derde lid, BW). Deze verklaring kan de verkrijger ook na verkrijging van het goed tot de wederpartij richten. Hij kan daaraan behoefte hebben in verband met de voor het recht bedongen tegenprestatie. De verplichting tot het verrichten van die tegenprestatie gaat namelijk mede over (art. 6:251, tweede lid, BW) voor zover deze betrekking heeft op de periode na de overgang.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat als voor de wederpartij bij de overeenkomst deze overgang van de verplichting tot het verrichten van de tegenprestatie bezwaarlijk kan zijn?

A

Voor de wederpartij bij de overeenkomst kan deze overgang van de verplichting tot het verrichten van de tegenprestatie bezwaarlijk zijn. De verkrijger van het goed kan bijvoorbeeld minder solvent zijn dan de vervreemder. Om die reden bepaalt artikel 6:251, tweede lid, BW dat de vervreemder naast de verkrijger aansprakelijk blijft jegens de wederpartij. Kan de wederpartij zich echter na de overgang van het goed in geval van uitblijven van de tegenprestatie door ontbinding of beëindiging van de overeenkomst bevrijden van zijn verplichting, moet hij voor deze oplossing kiezen en kan hij de vervreemder niet langer aansprakelijk stellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Opgave?

A draagt zijn onderneming (een bedrijf waar kaarsen worden gemaakt) over aan B op 1 maart 2002.
A had van zijn voorganger X de toezegging gekregen dat X zich zou onthouden van concurrerende activiteiten.

A had van Y de toezegging gekregen dat Y in 2002 maandelijks 100 kilo was zou leveren voor een vastgestelde prijs.
A had van Z de toezegging gekregen dat hij tot 2005 voorraden mocht opslaan in een loods van Z tegen betaling van € 100 per maand.

A had een medewerker voor halve dagen in dienst genomen.

Gaan de rechten die A kon uitoefenen tegen X, Y, Z en de medewerker op B over?

Gesteld dat het tegenover Y uit te oefenen recht overgaat op B, gaat dan de verplichting tot het verrichten van de tegenprestatie ook op B over?

Gesteld dat het recht op levering van 100 kilo was per maand en de verplichting tot betaling van het vastgestelde bedrag op B zouden overgaan en dat B na de overdracht twee leveranties was heeft ontvangen, maar

[page154image22968]

ondanks aanmaningen nog niets heeft betaald aan Y. Heeft Y in dat geval het recht om van A betaling van deze twee leveranties te vorderen?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De stelling van de HR in het arrest Blaauboer - Berrrips over kwalitatieve verplichtingen?

A

De Hoge Raad laat in Blaauboer-Berlips geen ruimte voor het aannemen van kwalitatieve verplichtingen. De praktijk bleek (vooral bij registergoederen) toch behoefte te hebben aan een rechts#guur waarbij verplichtingen gekoppeld worden aan de kwaliteit van rechthebbende van een goed. Aan deze behoefte komt artikel 6:252 BW in beperkte mate tegemoet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Bij overeenkomst kunnen door partijen kwalitatieve verplichtingen in het leven geroepen worden indien aan de volgende vereisten wordt voldaan?

A

* Het moet gaan om een verplichting met betrekking tot een aan de schuldenaar toebehorend registergoed (art. 3:10 BW).

* De verplichting moet uit een overeenkomst voortvloeien. Bij die overeenkomst moet door partijen zijn overeengekomen dat ook derden aan die verplichting gebonden zullen zijn. Partijen kunnen bedingen dat de verplichting zal overgaan op rechtsopvolgers onder bijzondere titel. Partijen kunnen ook bedingen dat de verplichting (mede) zal overgaan op degenen die van de rechthebbende een recht tot gebruik van het goed zullen krijgen, zoals huurders of vruchtgebruikers (zie art. 3:201 e.v. BW).

*De verplichting moet als inhoud hebben een dulden of een niet-doen.

In geval van een dulden kan men denken aan het toestaan dat de buurman gebruik maakt van het erf om bij de openbare weg te kunnen komen. In geval van een niet- doen kan men denken aan de verplichting van de eigenaar van een onroerende zaak om een bepaald bedrijf niet uit te oefenen.

* Derdenwerking van het in artikel 6:252, eerste lid, BW bedoelde beding vereist dat van de overeenkomst een notariële akte is opgemaakt, gevolgd door inschrijving daarvan in de openbare registers (art. 6:252, tweede lid, BW). Uit het derde lid van artikel 6:252 BW blijkt dat zelfs na inschrijving het beding tegen sommige derden niet werkt!

Is voor de verplichting een tegenprestatie overeengekomen, dan gaat bij overgang van de verplichting het recht op de tegenprestatie mee over, voor zover deze betrekking heeft op de periode na de overgang en ook het beding omtrent deze tegenprestatie in de registers is ingeschreven (art. 6:252, vierde lid, BW).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

De toch reeds begrensde mogelijkheid om kwalitatieve verbintenissen in het leven te roepen wordt nog verder beperkt door?

A

De toch reeds begrensde mogelijkheid om kwalitatieve verbintenissen in het leven te roepen wordt nog verder beperkt door het vijfde lid van artikel 6:252 BW. Het artikel is namelijk niet van toepassing op verplichtingen die een rechthebbende beperken in zijn bevoegdheid het goed te vervreemden of te bezwaren. (Men bezwaart een registergoed door daarop bijvoorbeeld een recht van hypotheek (art. 3:260 BW) of een recht van vruchtgebruik (art. 3:201 BW) te vestigen.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Een beding waarbij een van de partijen beperkt wordt in zijn bevoegdheid een hem toebehorend registergoed te vervreemden of te bezwaren, heeft ingevolge artikel 3:83 BW geen ?

A

Een beding waarbij een van de partijen beperkt wordt in zijn bevoegdheid een hem toebehorend registergoed te vervreemden of te bezwaren, heeft ingevolge artikel 3:83 BW geen goederenrechtelijke (zakelijke) werking, dat wil zeggen: doet geen afbreuk aan de beschikkingsbevoegdheid van die partij.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Een dergelijk beding heeft echter tussen partijen wel ?

A

Een dergelijk beding heeft echter tussen partijen wel obligatoire werking. De partij die in strijd met het beding zijn goed vervreemdt of bezwaart, schiet te kort in de nakoming van zijn verbintenis en is ex artikel 6:74 BW schadeplichtig of gebonden een eventueel overeengekomen boete (art. 6:90 BW) te betalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Kwalitatieve verplichtingen vertonen veel overeenkomst met?

A

Kwalitatieve verplichtingen vertonen veel overeenkomst met erfdienstbaarheden, geregeld in titel 5.6 van het Burgerlijk Wetboek.

22
Q

Een erfdienstbaarheid is?

A

Een erfdienstbaarheid is een last, waarmee een onroerende zaak – het dienend erf – ten behoeve van een andere onroerende zaak – het heersend erf – is bezwaard (art. 5:70 BW). Een erfdienstbaarheid blijft op de zaak rusten na vervreemding van de zaak krachtens de algemene regels van het goederenrecht (droit de suite).

Ook een erfdienstbaarheid kan in beginsel alleen een dulden of niet-doen tot inhoud hebben.

Op dat beginsel maakt de wet in artikel 5:71 BW echter een aantal uitzonderingen.

23
Q

Wat is nodig voor de vestiging van een erfdienstbaarheid?

A

Voor de vestiging van een erfdienstbaarheid is een notariële akte vereist, gevolgd door inschrijving daarvan in de openbare registers (art. 3:89 j° 3:98 BW). De erfdienstbaarheid gaat, als beperkt recht, van rechtswege over op degene die het dienend erf onder bijzondere titel verkrijgt.

24
Q

Er zijn echter ook duidelijke verschillen tussen erfdienstbaarheden en de kwalitatieve verplichtingen van artikel 6:252 BW?

A

Een erfdienstbaarheid is een beperkt recht op een onroerende zaak. Een onroerende zaak (art. 3:3 BW) is een beperkter begrip dan registergoed (art.

3:10 BW) in artikel 6:252 BW.

Een erfdienstbaarheid strekt ten behoeve van een (andere) onroerende zaak. Bij

een erfdienstbaarheid heeft men dus altijd te maken met een dienend en een

heersend erf. Een kwalitatieve verplichting geldt ten behoeve van een persoon. Aan de actieve zijde behoeft geen enkele band met een (onroerende) zaak te bestaan. In de literatuur wordt een kwalitatieve verplichting dan ook wel gekwali#ceerd als een erfdienstbaarheid zonder heersend erf.

Een kwalitatieve verplichting is geen beperkt recht; de verplichting rust op een persoon (men spreekt dan van een persoonlijk recht). Een kwalitatieve verplichting ontstaat uit overeenkomst. Het overeengekomene is tussen partijen ook zonder notariële akte en inschrijving daarvan geldig. Voor derdenwerking is die inschrijving van een notariële akte echter wel vereist. Omdat de kwalitatieve verplichting geen beperkt recht is, gelden daarvoor de algemene regels van het goederenrecht (o.a. het droit de suite) niet. De derdenwerking moet door partijen apart worden overeengekomen.

Een kwalitatieve verplichting is, als verbintenis, aan de regels van Boek 6 onderworpen. Niet-nakoming van de verplichting kan leiden tot een opschortings- of ontbindingsbevoegdheid van de crediteur of tot schadeplichtigheid van de debiteur.

NB: voor zowel erfdienstbaarheden als kwalitatieve verplichtingen geldt dat ongeacht enig andersluidend beding, de verkoper instaat voor de afwezigheid van lasten en beperkingen die voortvloeien uit feiten die vatbaar zijn voor inschrijving in de openbare registers, doch daarin ten tijde van het sluiten van de overeenkomst niet waren ingeschreven (art. 7:15, tweede lid, BW).

25
Q

Artikel 6:252 BW en titel 5.6 van het BW (erfdienstbaarheden) geven partijen slechts beperkte mogelijkheden derden van rechtswege aan verplichtingen te binden. Wanneer?

A

Ten eerste moet er sprake zijn van een registergoed, respectievelijk van onroerende zaken en ten tweede mogen de verplichtingen alleen maar een dulden of niet- doen tot inhoud hebben.

26
Q

In de praktijk is behoefte aan ruimere mogelijkheden en wordt veel gebruik gemaakt van ?

A

In de praktijk is behoefte aan ruimere mogelijkheden en wordt veel gebruik gemaakt van zogenoemde kettingbedingen.

27
Q

Kan de ketting doorbroken worden?

A

In de praktijk kan men door een kettingbeding een resultaat bereiken dat redelijk voldoet aan de behoeften van de praktijk. De ketting kan echter doorbroken worden.

Indien in ons voorbeeld B bij een verkoop en overdracht zijnerzijds aan C, de bedingen niet aan C doorgeeft, is C niet gebonden. De gemeente kan weliswaar B aanspreken tot betaling van de boete (B is degene die een plicht niet is nagekomen), maar daarmee wordt het doel van de gemeente (bebouwing) niet bereikt. Bovendien kan B niet solvent blijken te zijn.

28
Q

Ketenbeding en onrechtmatige daad?

A

Wel kan de gemeente onder bepaalde omstandigheden C aanspreken uit onrechtmatige daad, bijvoorbeeld als bewezen kan worden dat C ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst met B op de hoogte was van het bestaan van het kettingbeding en heeft samengespannen met B om de keten te verbreken. Dat zou de gemeente recht geven op vergoeding van schade door C. Daarmee zou weer het doel van de gemeente (bebouwing) niet bereikt worden. De rechter kan aan de pleger van een onrechtmatige daad de plicht opleggen de schade in natura (in dit geval: door te bouwen) te vergoeden (art. 6:103 BW), zodat er soms toch, als een konijn uit een hoge hoed, een bebouwingsplicht van C te voorschijn getoverd kan worden. Dergelijke goocheltoeren kosten echter tijd en geld.
NB: de verkoper moet de koper van een kettingbeding op de hoogte stellen. De verkoper is namelijk verplicht de verkochte zaak in eigendom over te dragen vrij

Indien in ons voorbeeld B bij een verkoop en overdracht zijnerzijds aan C, de bedingen niet aan C doorgeeft, is C niet gebonden. De gemeente kan weliswaar B aanspreken tot betaling van de boete (B is degene die een plicht niet is nagekomen), maar daarmee wordt het doel van de gemeente (bebouwing) niet bereikt. Bovendien kan B niet solvent blijken te zijn.

van alle bijzondere lasten en beperkingen, met uitzondering van die welke de koper uitdrukkelijk heeft aanvaard (art. 7:15, eerste lid, BW).

29
Q

Wat zijn de mogelijkheden voor de rechter voor wijziging of ontbinding van bepaalde langlopende contracten?

A

Artikel 6:259 BW bevat een speciale regeling voor wijziging of ontbinding door de rechter van bepaalde langlopende overeenkomsten. (Daarnaast bestaat ook de bevoegdheid tot ontbinding op grond van art. 6:265 BW en de mogelijkheid van wijziging of ontbinding door de rechter op grond van art. 6:258 BW.)

30
Q

Artikel 6:259 BW bevat een speciale regeling voor wijziging of ontbinding door de rechter van bepaalde langlopende overeenkomsten.

Welke?

A

Het artikel heeft betrekking op overeenkomsten die ertoe strekken een rechthebbende op of een gebruiker van een registergoed als zodanig te verplichten tot een prestatie die niet bestaat in of gepaard gaat met het dulden van voortdurend houderschap. Hiermee wordt met name gedoeld op kwalitatieve verplichtingen en op kettingbedingen.

31
Q

Welke overeenkomsten vallen er niet onder?

A

Onder de bedoelde overeenkomsten in artikel 6:259 BW vallen niet huur- en pachtovereenkomsten die strekken tot voortdurend houderschap.

32
Q

Hoe kunnen pacht- en huurovereenkomsten door de rechter worden gewijzigd?

A

Deze overeenkomsten kunnen door de rechter worden gewijzigd of ontbonden op twee verschillende gronden (zie art. 6:259, eerste lid, BW) namelijk:

* indien het algemeen belang zich verzet tegen het ongewijzigd voortduren van de verplichting. Vereiste is wel dat ten minste tien jaren zijn verlopen sinds het sluiten van de overeenkomst. Dit wordt nader uitgewerkt in het tweede lid van het artikel.

* indien de schuldeiser bij de nakoming van de verplichting geen redelijk belang meer heeft en het niet aannemelijk is dat dit belang zal terugkeren.

33
Q

Waar is de nadere uitwerking van de bevoegdheid van de rechter tot wijziging en ontbinding omschreven?

A

Artikel 6:260 BW bevat een nadere uitwerking van de bevoegdheid tot wijziging en ontbinding van de rechter, die is omschreven in de artikelen 6:258 en 259 BW.

34
Q

Opgave:

De gemeente X overweegt een aantal aan haar toebehorende woningen te verkopen. De gemeente wil na de overdracht graag nog een vinger in de pap houden. Zo wil de gemeente bereiken dat de nieuwe eigenaren van de huizen de panden eens in de vijf jaar van buiten zullen laten schilderen in door de gemeente vast te stellen kleuren.

Ook wil de gemeente bereiken dat de nieuwe eigenaren zich ervan zullen onthouden hun voortuinen te omheinen met hekjes, omdat daardoor een versnipperd beeld zou ontstaan. Ten slotte wil de gemeente de kopers verplichten bij een voorgenomen verkoop hunnerzijds de woning eerst aan de gemeente aan

[page159image20528]

te bieden. Deze vinger in de pap wil de gemeente behouden ook indien de eigendom van de huizen in handen van derden zou komen.
Kan de gemeente haar doelstelling op juridische wijze bereiken?

A
35
Q

Derdenbeding?

A

Artikel 6:253 BW maakt een voor de praktijk belangrijke uitzondering op het uitgangspunt dat uit overeenkomsten geen rechten voor derden voortvloeien. Indien een overeenkomst een beding van die strekking inhoudt en de derde dit beding aanvaardt, schept die overeenkomst voor een derde het recht een prestatie van een der partijen te vorderen of op andere wijze jegens een van hen een beroep op de overeenkomst te doen (bijv. de mogelijkheid om zich te beroepen op een in de overeenkomst opgenomen exoneratieclausule).

36
Q

Hoe worden de personen betrokken bij een derdenbeding aangeduid?

A

De bij een derdenbeding betrokken personen worden als volgt aangeduid:

bedinger of stipulator: degene die iets ten behoeve van een derde bedingt

belover of promissor: degene die zich tot een prestatie tegenover een derde

verbindt

begunstigde of derde: degene te wiens behoeve bedongen is.

37
Q

Is het noodzakelijk dat de derde op het moment van hetsluiten van de overeenkomst wordt aangewezen?

A

Het is niet noodzakelijk dat de derde op het moment van het sluiten van de overeenkomst wordt aangewezen, zelfs niet dat de derde op dat moment al bestaat.

Een werkgever kan met een huiseigenaar afspreken dat het huis zal worden verhuurd aan een toekomstige werknemer die de werkgever op dat moment nog moet vinden. Een vader kan voor zijn nog niet geboren kind een studieverzekering afsluiten.

38
Q

Kan een derdenbeding stilzwijgend worden overeengekomen?

A

Een derdenbeding kan stilzwijgend worden overeengekomen. Het is voor de totstandkoming van een derdenbeding derhalve niet vereist dat blijkt dat de totstandkoming door de oorspronkelijke partijen bewust is beoogd (HR 1 oktober 2004, NJ 2005, 499 (TCM-Gesink).

39
Q

Aanvaarding door de derde?

A

De derde verkrijgt het recht op de te zijnen behoeve bedongen prestatie pas indien hij het beding aanvaardt. Aanvaarding kan door een vormvrije verklaring geschieden (art. 3:37, eerste lid, BW).

40
Q

Op welke wijze kan de derde het beding aanvaarden?

A

De eenvoudigste manier waarop de derde het beding kan aanvaarden, is een vordering tot nakoming instellen tegen de belover (of jegens de belover een beroep doen op een exoneratiebeding in de overeenkomst). In beginsel is voldoende dat deze verklaring tot een van de beide andere betrokkenen is gericht (art. 6:253, derde lid, BW). Een derde die niet ook de andere betrokkene laat weten dat hij het beding aanvaardt, kan echter onder omstandigheden in strijd met de redelijkheid en de billijkheid handelen.

41
Q

Herroepen van een beding?

A

Zolang het beding niet is aanvaard, kan het door de bedinger herroepen worden (art. 6:253, tweede lid, BW). Hiervan kan in de overeenkomst tussen bedinger en belover worden afgeweken. Zo kunnen partijen overeenkomen dat het beding zelfs na aanvaarding herroepen kan worden. Ook kunnen partijen overeenkomen dat het beding niet herroepen kan worden. Is een beding onherroepelijk en jegens de derde om niet gemaakt, dan geldt het als aanvaard, indien het ter kennis is gekomen van de derde en door deze niet onverwijld is afgewezen ( art. 6:253, vierde lid, BW).

42
Q

Wat is de situatie nadat de derde het beding heeft aanvaard?

A

Nadat de derde het beding heeft aanvaard, geldt hij als partij bij de overeenkomst (art. 6:254, eerste lid, BW).

43
Q

Werkt de aanvaarding terug?

A

De aanvaarding werkt niet terug. Desondanks kan de derde, indien dit met de strekking van het beding in overeenstemming is, daaraan rechten ontlenen over de periode voor de aanvaarding (art. 6:254, tweede lid, BW).

44
Q

Wat ontstaat na aanvaarding door de derde?

A

Na de aanvaarding door de derde ontstaat een meerpartijenovereenkomst.

45
Q

Wat mbt de complicaties van de aanvaarding door een derde?

A

Van de vele complicaties die daaruit kunnen ontstaan, lost de wet er een aantal op:

De bedinger kan naast de derde nakoming jegens de derde van de belover vorderen, tenzij de derde zich daartegen verzet (art. 6:256 BW).

De bedinger en de derde kunnen te zamen de overeenkomst ontbinden in geval van tekortkoming van de belover (art. 6:279, derde lid, BW).

46
Q

Een voorbeeld van een in de praktijk veel voorkomende overeenkomst met een derdenbeding is de overeenkomst van?

A

Een voorbeeld van een in de praktijk veel voorkomende overeenkomst met een derdenbeding is de overeenkomst van levensverzekering.

Voorbeelden

Verzekeringnemer A sluit een overeenkomst van levensverzekering met verzekeringsmaatschappij V op zijn eigen leven. Omdat A zijn eigen leven verzekert is hij tevens het verzekerd lijf. (Men kan ook andermans leven verzekeren; die ander is dan het verzekerd lijf.) Op grond van deze overeenkomst is verzekeraar V verplicht een in de overeenkomst vastgelegd bedrag uit te keren indien A komt te overlijden. A wil dat dit bedrag aan zijn vrouw E zal worden uitgekeerd. Om dat te bereiken nemen A en V in hun overeenkomst een beding ten behoeve van een derde op, inhoudende dat het verzekerde bedrag aan begunstigde E zal worden uitgekeerd.
Begunstigde E moet het derdenbeding aanvaarden om het recht op de uitkering te verkrijgen. Dikwijls wordt bepaald dat deze aanvaarding niet kan geschieden vóór het overlijden van de verzekeringnemer.
Ook een inzittendenverzekering is een voorbeeld van een overeenkomst met een beding ten behoeve van een derde. De eigenaar van de auto sluit een overeenkomst met een verzekeringsmaatschappij, inhoudende dat de verzekeringsmaatschappij

een overeengekomen bedrag zal uitkeren aan inzittenden van de auto, die bij een ongeval met deze auto gewond zijn geraakt (waarbij de vraag of de eigenaar van de auto voor dat ongeval aansprakelijk gesteld kan worden geen rol speelt).
De inzittenden zijn geen partij bij de verzekeringsovereenkomst. Zij kunnen aan die overeenkomst rechten ontlenen omdat de overeenkomst een beding te hunnen behoeve bevat. Bij het sluiten van de overeenkomst staat niet vast wie deze toekomstige derden zullen zijn, hetgeen voor de geldigheid van een derdenbeding ook niet vereist is.

47
Q

Welke problematiek heeft men bij schadeverzekeringen?

A

Bij schadeverzekering daarentegen krijgt men dikwijls te maken met de problematiek van artikel 6:251 BW (de kwalitatieve rechten).

Voorbeeld

A heeft zijn woonhuis verzekerd tegen brand bij verzekeringsmaatschappij V. A verkoopt en levert zijn huis aan B. Gaat het recht op uitkering bij brand krachtens artikel 6:251 BW op B over? Het is een uit een overeenkomst voortvloeiend recht dat in zodanig verband staat met het huis, dat A bij dat recht geen belang meer heeft als hij geen eigenaar meer is van het huis. De rechten en verplichtingen uit de verzekering gaan dan ook op B over, tenzij A en B anders overeenkomen of B tegenover V verklaart de overgang niet te aanvaarden (zie art. 7:948 BW).

Ook bij een autoverzekering wordt in de praktijk steeds overeengekomen dat bij eigendomsovergang van de auto de verzekering eindigt.
Indien echter A aan B een partij goederen verkoopt en daarbij toezegt ervoor te zullen zorgen dat de goederen vervoerd worden en tijdens dat vervoer verzekerd zullen zijn tegen verlies en schade, dan zal het recht uit de door A met de verzekeringsmaatschappij gesloten overeenkomst naar de bedoeling van partijen meestal juist wel overdraagbaar zijn (zij zullen dat dus niet uitsluiten) en krachtens artikel 6:251 BW op B overgaan.

48
Q

Het verzekeringsrecht bevat op nog een ander punt een bijzonderheid ten aanzien van de positie van derden?

A

Het verzekeringsrecht bevat op nog een ander punt een bijzonderheid ten aanzien van de positie van derden.
Indien A zich tegen de gevolgen van zijn wettelijke aansprakelijkheid voor schade aan derden toegebracht in verband met zijn motorvoertuig verplicht verzekert bij verzekeringsmaatschappij V, dan zal B die gewond raakt bij een aanrijding met dat motorvoertuig van A aan de gesloten overeenkomst als derde volgens de algemene beginselen van het recht geen rechtstreekse aanspraak tegen V kunnen ontlenen.

De Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM), waarbij aan de eigenaar van een motorrijtuig de verplichting wordt opgelegd zijn wettelijke aansprakelijkheid te verzekeren, kent op dit punt een speciale regeling. Artikel 6 WAM kent aan de benadeelde een eigen recht (een zgn. action directe) op vergoeding van schade tegen de verzekeraar toe.

49
Q

Waarvan moet het derdenbeding worden onderscheiden?

Hoe heet dit?

A

Het derdenbeding moet worden onderscheiden van de mogelijkheid dat men zich sterk maakt voor een derde, dat wil zeggen: ervoor instaat dat die derde iets zal doen of nalaten.

Men spreekt dan van een garantieovereenkomst.

50
Q

Wat is een garantieovereenkomst?

A

Men spreekt dan van een garantieovereenkomst. Garantieovereenkomsten vormen geen uitzondering op het uitgangspunt dat overeenkomsten een derde niet binden. Immers, de derde wordt door de toezegging niet gebonden. Degene die zich sterk maakt, wordt schadeplichtig indien de derde tekortschiet in de nakoming van zijn verbintenis.

Voorbeeld

A verkoopt aan B een verplaatsbare loods. De loods staat op grond van C, die deze grond aan A verhuurd heeft. A zegt aan B toe ervoor in te staan dat C de grond in het vervolg zal verhuren aan B. Door de toezegging van A wordt C in geen enkel opzicht gebonden. Weigert C de grond aan B te verhuren, dan schiet A te kort in zijn garantieovereenkomst met B. Deze tekortkoming kan leiden tot schadeplichtigheid van A (zie de artikelen 6:74 e.v. BW) of tot de bevoegdheid van B om de (koop)overeenkomst te ontbinden (zie de artt. 6:265 e.v. BW).

51
Q
A