L5: Handelingsbekwaamheid en de overeenkomst in strijd met de wet, goede zeden of openbare orde Flashcards
Het rechtsbegrip ‘obligatoire overeenkomst’ heeft een januskop ?
enerzijds duidt deze term op de afspraak (rechtshandeling) die partijen met elkaar maken, anderzijds duidt de term op de rechtsverhouding die door de wilsverklaringen van partijen is ontstaan. De in de titels 3.2 en 6.5 gestelde vereisten kunnen dan ook worden verdeeld in vereisten betreffende de totstandkoming van de overeenkomst (de overeenkomst als handelingsbegrip, bijv. in geval van handelingsonbekwaamheid) en vereisten betreffende de inhoud van de overeenkomst (de overeenkomst als rechtsverhouding, bijv. in geval van strijd met de wet).
Naast deze dogmatische onderverdeling is het door de wet gemaakte onderscheid tussen nietige en vernietigbare rechtshandelingen van belang.
Verklaar?
Een rechtshandeling is van rechtswege nietig als de wet het door partijen beoogde rechtsgevolg daaraan zonder meer ontzegt.
VBB:
Een koopovereenkomst betreffende een huis, gesloten door een rechter terwijl met betrekking tot het desbetreffende huis een rechtsgeding aanhangig is in het rechtsgebied waarin de rechter zijn ambt uitoefent, is ingevolge artikel 3:43 BW nietig. De rechter is handelingsonbevoegd.
Een overeenkomst tot verkoop van verrijkt uranium aan Iran is ingevolge artikel 3:40, eerste lid, BW nietig. De wet verbiedt dergelijke exportcontracten.
In geval van vernietigbaarheid is er een geldige rechtshandeling tot stand gekomen, maar de benadeelde wederpartij heeft de keuzevrijheid om de rechtshandeling al dan niet te vernietigen.
Een overeenkomst, gesloten onder invloed van bedreiging, bedrog, misbruik van omstandigheden of dwaling, is ingevolge artikel 3:44 en artikel 6:228 BW vernietigbaar. Een overeenkomst, gesloten door een schuldenaar, waardoor de verhaalspositie van de schuldeisers (zie art. 3:276 BW) wordt benadeeld, is ingevolge artikel 3:45 BW onder omstandigheden vernietigbaar (de zgn. actio Pauliana).
Handelingsonbekwaam ?
Handelingsonbekwaam is degene die voor zichzelf geen onaantastbare rechtshandelingen kan aangaan
Handelingsonbekwaam: voorbeelden?
Minderjarigen (art. 1:234 BW) en onder curatele gestelden (art. 1:378 BW) zijn handelingsonbekwaam.
Handelings(on)bekwaamheid moet worden onderscheiden van ?
Handelings(on)bekwaamheid moet worden onderscheiden van beschikkings(on)bevoegdheid, handelings(on)bevoegdheid en feitelijke (on)bekwaamheid.
Beschikkingsbevoegd ?
Beschikkingsbevoegd (een begrip uit het goederenrecht, art. 3:84 BW) geeft aan dat een rechtssubject bevoegd is een goed aan een ander over te dragen (te vervreemden) of het goed met een beperkt recht te bezwaren.
VBB:
Is A eigenaar (art. 5:2 BW) van een caravan dan is A beschikkingsbevoegd om deze zaak aan B over te dragen (d.w.z.: te vervreemden, art. 3:84 BW) dan wel ten behoeve van B op de caravan een recht van vruchtgebruik te vestigen (d.w.z.: te bezwaren, art. 3:98 BW).
Handelingsonbevoegdheid ?
Handelingsonbevoegd (art. 3:43 BW) is degene aan wie de wet het aangaan van bepaalde overeenkomsten (verrichten van bepaalde rechtshandelingen) verbiedt.
Feitelijke onbekwaamheid ?
Feitelijk onbekwaam is degene die niet in staat is om zijn wil te bepalen. Feitelijke onbekwaamheid als gevolg van een geestelijke stoornis kan leiden tot aantastbaarheid van de rechtshandeling op grond van artikel 3:34 BW (eventueel gecorrigeerd door art. 3:35 BW).
Nietig en vernietigbaar bij handelingsonbekwaam?
De door een handelingsonbekwame verrichte rechtshandeling is vernietigbaar (art. 3:32, tweede lid, BW). Een ongerichte eenzijdige rechtshandeling van een onbekwame is nietig. Artikel 3:32 BW beoogt de handelingsonbekwame te beschermen. De wet (artt. 3:50 en 51 BW) kent de bevoegdheid tot vernietiging dan ook enkel toe aan degene in wiens belang de vernietigingsgrond bestaat. De wederpartij van de handelingsonbekwame kan zich dus nooit op artikel 3:32 BW beroepen.
Onbekendheid met handelingsonbekwaamheid?
Bij een overeenkomst met een geestelijk gestoorde die niet handelingsonbekwaam is, is juist relevant of de wederpartij heeft begrepen of heeft moeten begrijpen dat de verklaring van de geestelijk gestoorde niet overeenkwam met zijn werkelijke wil (artt. 3:33-35 BW).
Voor het welslagen van een beroep op artikel 3:32 BW is niet relevant of de wederpartij wist of kon weten dat hij met een handelingsonbekwame te maken had. In geval van onbekwaamheid gaat bescherming van de onbekwame voor de eisen van het economisch verkeer.
Rechtsgevolgen van vernietiging ?
Vernietiging van de overeenkomst op grond van handelingsonbekwaamheid heeft terugwerkende kracht (art. 3:53 BW). Voor zover de uit de overeenkomst voortvloeiende verbintenissen nog niet zijn nagekomen, worden zij geacht nooit te hebben bestaan. Voor zover de verbintenissen wél reeds zijn nagekomen, is deze nakoming (betaling) zonder rechtsgrond verricht. Onverschuldigd verrichte prestaties moeten ongedaan worden gemaakt (art. 6:203 BW). Zou men bij handelingsonbekwaamheid deze regel echter onverkort toepassen, dan zou de onbekwame niet worden beschermd.
Voorbeeld
Minderjarige M koopt een kostbare jetski. De jetski wordt hem geleverd en hij betaalt een deel van de koopprijs. Als de minderjarige het restant van de koopprijs niet betaalt, stelt de verkoper een vordering tot nakoming in. De vader van M vernietigt daarop de koopovereenkomst. Op de verkoper rust op grond van artikel 6:203 BW de verplichting het betaalde deel van de koopsom terug te betalen, op de minderjarige rust de plicht de jetski terug te geven. Zou de jetski inmiddels (vóór vernietiging van de overeenkomst) door nonchalance van M zijn gestolen, dan zou M schadevergoeding moeten betalen op grond van toerekenbare tekortkoming van zijn ongedaanmakingsverplichting (art. 6:203 j° 6:74 BW). Het bedrag van die schadevergoeding zou gesteld moeten worden op de waarde van de jetski. De minderjarige zou dan via een omweg toch met de !nanciële gevolgen van zijn rechtshandeling worden geconfronteerd.
Beperkte ongedaanmakingsverplichting ?
Om die reden bepaalt artikel 6:209 BW dat op de handelingsonbekwame slechts een ongedaanmakingsverplichting komt te rusten, indien het ontvangene hem tot werkelijk voordeel heeft gestrekt of in de macht van zijn wettelijk vertegenwoordiger is gekomen. Deze doorwerking van de beschermingsgedachte van handelingsonbekwamen treffen wij ook aan in de artikelen 6:31 en 6:276 BW.
Bij de zinsnede ‘tot werkelijk voordeel heeft gestrekt’ moet men denken aan gevallen dat de prestatie nog in het vermogen van de onbekwame aanwezig is of tot zijn nut is aangewend.
Dat M enige tijd het genot van de jetski heeft gesmaakt, betekent niet dat de prestatie hem tot werkelijk voordeel heeft gestrekt. Er is dan ook geen sprake van een ongedaanmakingsverplichting van M: de jetski is feitelijk niet meer in het vermogen van M en de prestatie is evenmin tot zijn nut aangewend. Dat de jetski door nonchalance van M niet meer kan worden teruggegeven, is hierbij niet relevant. Indien de nonchalance van de minderjarige zich echter heeft voorgedaan in een periode waarin M redelijkerwijze met een verplichting tot teruggave van het goed rekening diende te houden, kan aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad (art. 6:162 BW) ontstaan (zie PG Boek 6, blz. 816).
Op het uitgangspunt dat minderjarigen handelingsonbekwaam zijn, kent de wet uitzonderingen .Welke?
artikel 1:235 BW (handlichting door de kantonrechter). De belangrijkste uitzondering is te vinden in artikel 1:234, eerste lid, BW (toestemming van de wettelijk vertegenwoordiger). Toestemming kan slechts voor een bepaalde rechtshandeling of voor een bepaald doel worden verleend (art. 1:234, tweede lid, BW). De wettelijk vertegenwoordiger kan vooraf of naderhand (art. 3:55 BW) toestemming verlenen. Toestemming kan ook stilzwijgend worden verleend (art. 3:37 BW), bijvoorbeeld indien de wettelijk vertegenwoordiger op de hoogte is van de rechtshandeling maar zich daar niet actief tegen verzet.
Artikel 1:234, derde lid, BW ?
Artikel 1:234, derde lid, BW werkt het toestemmingsvereiste nader uit: toestemming wordt aan de minderjarige verondersteld te zijn verleend, indien het een rechtshandeling betreft ten aanzien waarvan in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is dat minderjarigen van zijn leeftijd deze zelfstandig verrichten. Voorbeelden zijn het kopen van levensmiddelen en een strippenkaart.
De omvang van de uit de rechtshandeling voortvloeiende #nanciële verplichting in verhouding tot het inkomen van de minderjarige, is een belangrijke factor bij de vaststelling of het maatschappelijk gebruikelijk is dat een minderjarige een bepaalde rechtshandeling zelfstandig verricht.
Mag van een veronderstelde toestemming worden uitgegaan?
Van een veronderstelde toestemming mag echter niet worden uitgegaan, indien blijkt dat de wettelijk vertegenwoordiger bezwaar maakt tegen de rechtshandeling van de minderjarige, ook al gaat het om een voor iemand van die leeftijd maatschappelijk gebruikelijke rechtshandeling. Bij meer omvangrijke transacties is het voor een wederpartij, die twijfelt of de rechtshandeling maatschappelijk gebruikelijk is, dan ook verstandig om (schriftelijke) toestemming van de wettelijk vertegenwoordiger te verkrijgen.