Hoofdstuk 1 Flashcards

1
Q

Management (Mary Parker Follet)

A

Management is the art to get things done through people.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Management (Robbins & Coulter)

A

Management involves coordinating and overseeing the work activities of others so that their activities are completed efficiently and effectively.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Management (Daft)

A

The attainment of organizational goals in an effective and efficient manner through planning, organizing, leading, and controlling organizational resources.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Management (Anton De Leeuw)

A

Managen is INGRIJPEN met INZICHT en OPZET.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vijf managementfuncties (Fayol)

A
Plannen
Organiseren
Leiden
Coördineren
Controleren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Manager

A

Iemand die als leidinggevende met anderen en met hulp van anderen werkt door hun werkzaamheden te coördineren, met als doel de doelstellingen van de organisatie te halen. (Arbeidsspecialisatie & arbeidscoördinatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Lagere managers

A

Managers in lagere regionen van de bedrijfsstructuur. Deze mensen geven leiding aan en coördineren het werk van de ‘gewone’ werknemers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Midden managers

A

Managers tussen de lagere managers en de topmanagers in. Deze mensen geven leiding aan en coördineren het werk van de lagere managers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hogere managers of top managers

A

Managers in de top van het bedrijf, die verantwoordelijk zijn voor het definiëren van doelstellingen en het nemen van beslissingen die van invloed zijn op de organisatie van het geheel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hiërarchie

A

De ononderbroken lijn van gezag die van het hoogste organisatieniveau naar de lagere niveaus loopt en die verduidelijkt wie aan wie verantwoording moet afleggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Management

A

Het proces van het leiding geven aan en het coördineren van werkzaamheden zodat deze efficiënt en effectief met en door anderen kunnen worden uitgevoerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Efficiëntie

A

Het behalen van de groots mogelijke productie met de minst mogelijke input. Activiteiten op de juiste manier uitvoeren. (‘de dingen goed doen’) Dus de KT doelstellingen, kosten drukken en productiviteit verhogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Effectiviteit

A

Het voltooien van de juiste activiteiten voor het realiseren van de bedrijfsdoelstellingen. (‘de goede dingen doen’) Dus duurzame groei, LT doelstellingen en organisatie performantie verhogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

10 managementrollen (Mintzberg)

A
(Met andere mensen omgaan)
Boegbeeld
Leider
Aanspreekpunt
(Informatie verzamelen en verspreiden)
Monitor
Verspreider
Zegsman
(Informatie gebruiken)
Ondernemer
Probleemoplosser
Toekenner van middelen
Onderhandelaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Boegbeeld

A

Symbolisch hoofd: verplicht om aantal routineuze taken uit te voeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Leider

A

Verantwoordelijk voor de motivatie van ondergeschikten, personeel beheer, training en aanverwante taken.

17
Q

Aanspreekpunt

A

Onderhoudt eigen netwerk van externe contacten en informanten die diensten verlenen en informatie verschaffen.

18
Q

Monitor

A

Zoekt en ontvangt verschillende interne en externe gegevens om een goed begrip van het bedrijf en de omgeving te kunnen ontwikkelen.

19
Q

Verspreider

A

Geeft informatie van buiten of van werknemers door aan andere werknemers in het bedrijf.

20
Q

Zegsman

A

Geeft informatie over de plannen, het beleid, acties, resultaat van het bedrijf en dergelijke door aan de buitenwereld.

21
Q

Ondernemer

A

Zoekt binnen en buiten het bedrijf naar nieuwe mogelijkheden en start ‘verbeteringsprojecten’ om veranderingen door te voeren.

22
Q

Probleemoplosser

A

Verantwoordelijk voor het nemen van corrigerende maatregelen wanneer het bedrijf te maken krijgt met ingrijpende en onverwachte omstandigheden.

23
Q

Toekenner van middelen

A

Verantwoordelijk voor het toewijzen van alle mogelijke middelen, het maken of goedkeuren van ingrijpende beslissingen.

24
Q

Onderhandelaar

A

Vertegenwoordigt het bedrijf in belangrijke onderhandelingen.

25
Q

Conceptuele vaardigheden

A

Het vermogen om over abstracte en ingewikkelde situaties na te denken en te conceptualiseren. (abstract denken)

26
Q

Menselijke vaardigheden

A

De vaardigheid goed met anderen te kunnen samenwerken, zowel individuen als in teamverband. (relatie)

27
Q

Technische vaardigheden

A

Vakkundigheid in en kennis van een specialistisch vakgebied (inhoud)

28
Q

Organisatie

A

Een organisatie is een geheel waarin mensen op een doelbewuste manier bij elkaar zijn gebracht om bepaalde doelstellingen te verwezenlijken. Het is opgebouwd rondom één of meerdere gemeenschappelijke doelen. Het is een bewust gecoördineerde eenheid en bevat op deze wijze een doelgerichte structuur.

29
Q

Gewone werknemers

A

Zij genereren de producten of diensten van de organisatie.