Hoofdstuk 9 Flashcards

1
Q

Organisatiestructuur

A

De formele structuur op basis waarvan werktaken worden verdeeld, gegroepeerd en gecoördineerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kostenmotief

A

Samenhang aanbrengen in functies vanuit oogpunt van efficiëntie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Sociaal motief

A

Samenhang aanbrengen in functies vanuit oogpunt van aantrekkelijkheid voor werknemers. (tevreden werknemers produceren meer)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bestuursmotief

A

Samenhang aanbrengen in functies vanuit oogpunt van goede bestuurbaarheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Maatschappelijk motief

A

Samenhang aanbrengen in functies vanuit oogpunt van de eisen van de overheid, vakbonden en dergelijke.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hiërarchie

A

De ononderbroken lijn van gezag die van het hoogste organisatieniveau naar de lagere niveaus loopt en die verduidelijkt wie aan wie verantwoording moet afleggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Gezag

A

Het recht van de manager om ondergeschikten te vertellen wat ze moeten doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Verantwoordelijkheid

A

De acceptatie van de verplichting om toegewezen taken uit te voeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Eenheid van gezag / Unity of command

A

Het managementprincipe dat iedere werknemer maar aan één manager verantwoording hoeft af te leggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Acceptatietheorie van gezag

A

Gezag vloeit voort uit de bereidheid van ondergeschikten om gezag te accepteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Centralisatie

A

De mate waarin het nemen van beslissingen op een enkel punt in de organisatie geconcentreerd is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Decentralisatie

A

De mate waarin lagere managers en overige werknemers invloed op het beslissingsproces uitoefenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Empowerment van werknemers

A

Geeft medewerkers meer autoriteit (macht) om beslissingen te nemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Mechanische organisatie

A

Een rigide organisatiestructuur dat strak wordt beheerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Organische organisatie

A

Een organisatiestructuur dat aanpasbaar en flexibel is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Stukproductie

A

Productie van items in eenheden of kleine hoeveelheden.

17
Q

Massaproductie

A

Productie van items in grote hoeveelheden.

18
Q

Procesproductie

A

De ononderbroken productie van items.

19
Q

Eenvoudige structuur

A

Een organisatieontwerp met weinig taakgroepering, een grote span of control, gecentraliseerd gezag en weinig formalisering.

20
Q

Functionele structuur

A

Een organisatieontwerp waarbij werkzaamheden die op elkaar lijken en aan elkaar zijn gerelateerd, in groepen zijn ondergebracht.

21
Q

Divisiestructuur

A

Een organisatieontwerp dat uit diverse takken of divisies bestaat.

22
Q

Teamstructuur

A

Een organisatieontwerp waarbij het hele bedrijf uit werkgroepen of teams bestaat.

23
Q

Zelfsturend team

A

Team waarbij geen directe hiërarchie van boven naar onderen loopt, het team is vrij in het indelen van het werk, maar ook verantwoordelijk voor de prestaties in het specifieke werkgebied.

24
Q

Matrixstructuur

A

Een organisatieontwerp waarbij specialisten van verschillende afdelingen aan een of meer projecten samenwerken.

25
Q

Projectstructuur

A

Organisatiestructuur waarin werknemers continu bezig zijn met projecten. In tegenstelling tot matrixstructuur kent de projectstructuur geen formele afdelingen waar werknemers na voltooiing van het project naar terugkeren.

26
Q

Grenzeloze organisatie

A

Dit organisatieontwerp wordt niet gevormd of beperkt door horizontale, verticale of externe begrenzingen. Deze organisaties kunnen het meest effectief handelen door flexibel en ongestructureerd te blijven.

27
Q

Interne begrenzing

A

De horizotale begrenzing opgelegd door funcitepspecialistaite en taakgroepering en de verticale grenzen die medewerkers scheidt in organisatorsich niveaus en hiërarchieën.

28
Q

Externe begrenzing

A

De grenzen die de organisatie scheiden van haar klanten, leveranciers en andere stakeholders. Om deze grenzen te minimaliseren of elimineren kunnen managers virtuele of netwerkontwerpen gebruiken.

29
Q

De virtuele organisatie

A

Een organisatie die bestaat uit een kleine kern van vaste medewerkers die externe specialisten tijdelijk inhuurt naar behoefte om aan projecten te werken.

30
Q

De netwerkorganisatie (modulaire organisatie)

A

Een organisatie die haar eigen medewerkers gebruikt om werkt te doen, alsmede netweren van externe leveranciers om andere productonderdelen of werkzaamheden te leveren.

31
Q

Gestructureerd netwerk:

A

Een specifieke vorm van netwerkorganisatie waarin bedrijfsonderdelen heel veel autonomie bezitten, maar tegelijkertijd uitgebreid samenwerken door middel van vrijwillige onderlinge netwerken.