Hoofdstuk 9 Flashcards
Organisatiestructuur
De formele structuur op basis waarvan werktaken worden verdeeld, gegroepeerd en gecoördineerd.
Kostenmotief
Samenhang aanbrengen in functies vanuit oogpunt van efficiëntie.
Sociaal motief
Samenhang aanbrengen in functies vanuit oogpunt van aantrekkelijkheid voor werknemers. (tevreden werknemers produceren meer)
Bestuursmotief
Samenhang aanbrengen in functies vanuit oogpunt van goede bestuurbaarheid.
Maatschappelijk motief
Samenhang aanbrengen in functies vanuit oogpunt van de eisen van de overheid, vakbonden en dergelijke.
Hiërarchie
De ononderbroken lijn van gezag die van het hoogste organisatieniveau naar de lagere niveaus loopt en die verduidelijkt wie aan wie verantwoording moet afleggen.
Gezag
Het recht van de manager om ondergeschikten te vertellen wat ze moeten doen.
Verantwoordelijkheid
De acceptatie van de verplichting om toegewezen taken uit te voeren.
Eenheid van gezag / Unity of command
Het managementprincipe dat iedere werknemer maar aan één manager verantwoording hoeft af te leggen.
Acceptatietheorie van gezag
Gezag vloeit voort uit de bereidheid van ondergeschikten om gezag te accepteren.
Centralisatie
De mate waarin het nemen van beslissingen op een enkel punt in de organisatie geconcentreerd is.
Decentralisatie
De mate waarin lagere managers en overige werknemers invloed op het beslissingsproces uitoefenen.
Empowerment van werknemers
Geeft medewerkers meer autoriteit (macht) om beslissingen te nemen.
Mechanische organisatie
Een rigide organisatiestructuur dat strak wordt beheerd
Organische organisatie
Een organisatiestructuur dat aanpasbaar en flexibel is.