6. Mijn spullen Flashcards
(20 cards)
1
Q
de paraplu
A
the umbrella
2
Q
de halsketting
A
3
Q
de computer
A
the computer
4
Q
het tijdshcrift
A
the magazine
5
Q
de kleding
A
the cloth
6
Q
de kleren
A
the cloth
7
Q
de snack
A
the snack
8
Q
het bestek
A
the kitchenware
9
Q
het speelgoed
A
the toy
10
Q
het boek
A
the book
11
Q
de boeken
A
the books
12
Q
de spelcomputer
A
the playstation
13
Q
het horloge
A
the watch
14
Q
de robot
A
the robort
15
Q
de batterij
A
the battery
16
Q
de foto
A
the photo
17
Q
het album
A
the album
18
Q
Heb jij een computer?
A
Do you have a computer?
19
Q
Ja, hij is in mijn kamer
A
Yes, it’s in my room.
20
Q
Dit zijn mijn spullen.
A
These are my things.
