Chapter 1-2 Flashcards

(41 cards)

1
Q

(the) name

A

(de) naam [namen]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

on behalf of /in the name of

A

uit/in naam van

e. g.:
- Uit naam van alle collega’s willen we je feliciteren.
- In naam van de koningin wil ik u bedanken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

(to) spell

A

spellen [spelde/hebben gespeld]
e.g. Peters, hoe spel je dat? Met één e of met dubbele e?

< een woord spellen
e.g. Kun je het woord ‘gegevens’ even spellen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

(to) call/mention/name

A

noemen [noemde/hebben genoemd]

e. g.:
- Mijn moeder heet eigenlijk Katarina, maar iedereen noemt haar Kat.
- Kun je de hoofdsteden van alle provincies eens noemen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

(the) call name

A

(de) roepnaam [-namen]

e. g. Mijn vader heet Thomas, maar zijn roepnaam is Tom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

(the) nickname

A

(de) bijnaam [-namen]

e. g. De bijnaam van once leraar Frans was ‘de dikke’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

(to) legitimize (yourself)

A

zich legitimeren [legitimeerde zich/hebben zich gelegitimeerd]
e.g. Bij de bank moet je je legitimeren als je geld wilt opnemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

(to) sign/undersign

A

ondertekenen [ondertekende/hebben ondertekend] = tekenen [tekende/hebben getekend]
e.g. Ik hev het contract voor mijn nieuwe baan net ondertekend. / Kunt u hier even tekenen , alstublieft?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

(the) address

A

(het) adres[-sen]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

(the) birth

A

(de) geboorte[-n/-s]

e. g. Na de geboorte van haar eerste kind, wilde ze meteen een tweede.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

middle-aged

A

van middelbare leeftijd

e.g. Mijn ouders zijn van middelbare leeftijd, en ze werken nog steeds erg hard.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

(the) age/ old age

A

(de) ouderdom
e. g.:
- Is er een manier om de ouderdom van bomen te bepalen?
- Oma vindt haar ouderdom geen probleem; ze kan nog alles zelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

male / (manly?)

A

mannelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

female

A

vrouwelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

single

A

alleenstaand = single

e.g. Mark is nu een alleenstaande man. Zijn vrouw is vorig jaar gestorven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

married

A

getrouwd

e.g. Gert is getrouwd met de dochter van de burgemeester.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

divorced

A

gescheiden

e.g. Toen hun kinderen oud genoeg waren, zijn Maria en Fons gescheiden. Na 30 jaar huwelijk!

18
Q

(the) widow

A

(de) weduwe[-n/-s]

e. g. Diana werd al heel jong weduwe. Enkele jaren later is ze opnieuw getrouwd.

19
Q

(the) widower

A

(de) weduwnaar[-s]

e. g. Nadat Karel weduwnaar was geworden, heeft hij zelf leren koken.

20
Q

(the) (extended) family

A

(de) familie[-s]

e. g. Mijn familie woont niet in Nederland. Ik ben hier alleen.

21
Q

(the) (core) family

A

(het) gezin[-nen]

e. g. We gaan met het hele gezin op bezoek bij oma.

22
Q

(the) family tree

A

(de) stamboom[-bomen]

e. g. Volgens mijn stamboom was Napoleon familie van mij!

23
Q

come (from)

A

komen uit [kwam uit / is uit…gekomen]

e.g. Carlos komt uit Spanje, maar woont nu in Breda.

24
Q

(the) country

A

(het) land[-en]

e. g. Uit welk land kom je? Ik kom uit Nederland.

25
(the) homeland/motherland/native country
(het) vaderland[-en] | e. g. Ik hou van mijn vaderland, maar ik wil er niet meer wonen.
26
(the) (official) language
(de) voertaal[-talen] | e. g. De voertaal in Nederland is het Nederlands.
27
(the) origin
(de) afkomst | e. g. Pierre is van Franse afkomst.
28
originating (from)
afkomstig uit | e.g. Pierre is afkomstig uit Parijs.
29
(the) foreigner/stranger
(de) vreemdeling[-en] | e. g. In het station stond een groepje vreemdelingen.
30
(the) immigrant (and/or their descendants)
(de) allochtoon[-tonen] e. g. Sommige mensen vinden dat er te veel allochtonen in ons land wonen. note: allochtoon e.g. De politiek doet te weinig voor de allochtone minderheid in onze stad.
31
(the) native (and/or their descendants)
(de) autochtoon[-tonen] e. g. De autochtonen klagen te veel over de allochtonen. note: autochtoon e.g. De autochtone bevolking hoeft niet bang te zijn voor hun allochtone buren.
32
emigrate
emigreren [emigreerde/is geemigreed] | e.g. MIjn tante en oom zijn naar Amerika geemigreerd.
33
(is) migrated
immigreren [immigreerde/is geimmigreerd] | e.g. Mijn man is voor mij naar Nederland geimmigreerd.
34
(the) migrant
(de) migrant[-en] | e. g. Migranten wonen vaak in de grote steden.
35
(the) human
(de) mens[-en] | e. g. Er wonen meer dan 16 miljoen mensen in Nederland.
36
human/humane/natural
menselijk | e.g. Het menselijk lichaam werkt als een machine.
37
(the) body
(het) lichaam[-chamen] = (het) lijf [lijven] | e. g. Wie veel sport heeft een mooi lichaam.
38
(the) body part
(het) lichaamsdeel[-delen] | e. g. Armen, voeten en ogen zijn lichaamsdelen.
39
naked
bloot = naakt e. g. - Er liep een bloot kindje op het strand. - Ik hou van naakt zwemmen in de zee.
40
(the) head
(het) hoofd[-en] = (de) kop[-pen] e. g. Tante Wilma heeft een leuke hoed op haar hoofd. ``` note: the later (de kop) is informal. ```
41
(the) brain
(de) hersenen (soms: hersens) | e. g. De hersenen bestaan uit grijze cellen.