Chapter 1-2 Flashcards
(41 cards)
(the) name
(de) naam [namen]
on behalf of /in the name of
uit/in naam van
e. g.:
- Uit naam van alle collega’s willen we je feliciteren.
- In naam van de koningin wil ik u bedanken.
(to) spell
spellen [spelde/hebben gespeld]
e.g. Peters, hoe spel je dat? Met één e of met dubbele e?
< een woord spellen
e.g. Kun je het woord ‘gegevens’ even spellen?
(to) call/mention/name
noemen [noemde/hebben genoemd]
e. g.:
- Mijn moeder heet eigenlijk Katarina, maar iedereen noemt haar Kat.
- Kun je de hoofdsteden van alle provincies eens noemen?
(the) call name
(de) roepnaam [-namen]
e. g. Mijn vader heet Thomas, maar zijn roepnaam is Tom.
(the) nickname
(de) bijnaam [-namen]
e. g. De bijnaam van once leraar Frans was ‘de dikke’.
(to) legitimize (yourself)
zich legitimeren [legitimeerde zich/hebben zich gelegitimeerd]
e.g. Bij de bank moet je je legitimeren als je geld wilt opnemen.
(to) sign/undersign
ondertekenen [ondertekende/hebben ondertekend] = tekenen [tekende/hebben getekend]
e.g. Ik hev het contract voor mijn nieuwe baan net ondertekend. / Kunt u hier even tekenen , alstublieft?
(the) address
(het) adres[-sen]
(the) birth
(de) geboorte[-n/-s]
e. g. Na de geboorte van haar eerste kind, wilde ze meteen een tweede.
middle-aged
van middelbare leeftijd
e.g. Mijn ouders zijn van middelbare leeftijd, en ze werken nog steeds erg hard.
(the) age/ old age
(de) ouderdom
e. g.:
- Is er een manier om de ouderdom van bomen te bepalen?
- Oma vindt haar ouderdom geen probleem; ze kan nog alles zelf.
male / (manly?)
mannelijk
female
vrouwelijk
single
alleenstaand = single
e.g. Mark is nu een alleenstaande man. Zijn vrouw is vorig jaar gestorven.
married
getrouwd
e.g. Gert is getrouwd met de dochter van de burgemeester.
divorced
gescheiden
e.g. Toen hun kinderen oud genoeg waren, zijn Maria en Fons gescheiden. Na 30 jaar huwelijk!
(the) widow
(de) weduwe[-n/-s]
e. g. Diana werd al heel jong weduwe. Enkele jaren later is ze opnieuw getrouwd.
(the) widower
(de) weduwnaar[-s]
e. g. Nadat Karel weduwnaar was geworden, heeft hij zelf leren koken.
(the) (extended) family
(de) familie[-s]
e. g. Mijn familie woont niet in Nederland. Ik ben hier alleen.
(the) (core) family
(het) gezin[-nen]
e. g. We gaan met het hele gezin op bezoek bij oma.
(the) family tree
(de) stamboom[-bomen]
e. g. Volgens mijn stamboom was Napoleon familie van mij!
come (from)
komen uit [kwam uit / is uit…gekomen]
e.g. Carlos komt uit Spanje, maar woont nu in Breda.
(the) country
(het) land[-en]
e. g. Uit welk land kom je? Ik kom uit Nederland.