Chapter 5-6 Flashcards
(321 cards)
De dingen die je eet
(Het) eten
E.g. Kom maar aan tafel. Het eten is klaar
Als het eten is nog “nieuw” is, pas klaar gemaakt of geplukt
vers
E.g. Wie wil er een glas vers sinaasappelsap?
Als het eten is al “oud”is, bruin en slecht
rot
E.g. In het gras tussen de bomen lagen rotte appels.
Een voorwerp van plat en dun metaal om voedsel in te bewaren
(het) blik[-ken]
E.g. Ik houd niet van soup uit blik.
De zachte vruchten van bijvoorbeeld bomen die je kunt eten
(het) fruit
E.g. Je moet elke dag twee stuks fruit eten. Dat is gezond.
Iets dat uit een bloem groeit en dat je kunt eten, een stuk fruit
(de) vrucht[-en]
E.g. Kun je de vruchten van deze exotische plant eten?
English: Apple
(de) Appel[-en/-s]
English: Banana
(de) Banaan[-nanen]
English: Lemon
(de) Citroen[-en]
English: Strawberry
(de) aardbei[-en]
English: Orange
(de) sinaasappel[-en/-s]
English: Pineapple
(de) ananas[-sen]
English: Grape
(de) druif [druiven]
Planten of delen van planten die je kunt eten
(de) groente[-n/-s]
English: potato
(de) aardappel[-en/-s]
English: A loaf of bread
(het) brood [broden]
English: Sandwich/small bread
(het) broodje[-s]
English: slice of bread
(de) boterham [-men]
English: French bread
(het) stokbrood[-broden]
Iets lekker dat zoet en plat is, en dat je bakt met bloem, eieren, boter en suiker
(de)koek[-en] / (het) koekje[-s]
E.g. Wil je een koekje bij de thee?
Een blik [=een doos van metaal] met een deksel om koekjes in te doen.
(de)koektrommel[-s]
E.g. Neem maar een koekje uit de koektrommel.
Zoet gebakken lekkers, vaak met fruit of slaagroom
(de) taart[-en]
E.g. Deze bakker maakt de lekkerste taarten van de stad.
Zoet gebakken lekkers voor een persoon, vaak met fruit of slaagroom
(het) gebakje[-s] = (het) taartje[-s]
Gekookte vruchten met suiker om op je brood te doen
(de) jam = (de) confituur