Chapter 23-24 Flashcards
(244 cards)
English: (to) communicate
meedelen [deelde mee/hebben meegedeeld]
English: (to) report/inform
melden [meldde/hebben gemeld]
English: (to) mention/state (officially)
vermelden [vermeldde/hebben vermeld]
English: (the) conversation
(het) gesprek[-ken]
e. g. We hadden een leuk gesprek aan de telefoon.
(een gesprek voeren)
e.g. Het is soms lastig om met kleine kinderen een gesprek te voeren.
English: (to) speak
spreken (met/over) [sprak/hebben gesproken]
English: (to) bring up
(ter sprake brengen)
e.g. Laten we zijn ziekte maar niet ter sprake brengen (let’s not make this ilness public).
English: (to) come up
(ter sprake komen)
e.g. Zijn vakantie is nog niet ter sprake gekomen.
English: (there is) no question (that it is not allowed)
(daar is) geen sprake van!
e.g. Of je op de bank mag springen? Geen sprake van!
English: that speaks for itself
(dat spreekt voor zich) = (dat spreekt vanzelf)
e.g. Wie niet studeert, slaag niet. Dat spreekt voor zich.
English: (to) address/speak
aanspreken [sprak aan/hebben aangesproken]
e.g. Ik durfde de boze man niet aan te sproken.
English: (to) talk about/discuss
bespreken [besprak/hebben besproken]
e.g. In de klas hebben we het verschil tussen ‘hen’ en ‘hun’ besproken/Dat boek wordt in de krant van vandaag bespreken.
English: (to) talk
praten (met/over) [praatte/hebben gepraat]
English: (to) make a small-talk
(een praatje maken)
English: (to) ask/question
vragen [vroeg/hebben gevraagd]
English: (if you ask me) = in my opinion
(als je het mij vraagt)
English: (the) question
(de) vraag [vragen]
English: (to) ask a question
(een vraag stellen)
English: (the) request
(het) verzoek[-en]
English: (the) answer
(het) antwoord[-en]
English: (to) answer
antwoorden [antwoordde/hebben geantwoord]
English: (to) give an answer
beantwoorden [beantwoordde/hebben beantwoord]
English: (to) say
zeggen [zei/hebben gezegd]
English: with other words/that (would) mean
(dat wil zeggen)
e.g. Die partij heeft de verkiezingen verloren, dat wil zeggen dat er een nieuw regering komt.
English: (to) repeat
nazeggen [zei na/hebben nagezegd]