Chapter 23-24 Flashcards

(244 cards)

1
Q

English: (to) communicate

A

meedelen [deelde mee/hebben meegedeeld]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

English: (to) report/inform

A

melden [meldde/hebben gemeld]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

English: (to) mention/state (officially)

A

vermelden [vermeldde/hebben vermeld]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

English: (the) conversation

A

(het) gesprek[-ken]
e. g. We hadden een leuk gesprek aan de telefoon.

(een gesprek voeren)
e.g. Het is soms lastig om met kleine kinderen een gesprek te voeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

English: (to) speak

A

spreken (met/over) [sprak/hebben gesproken]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

English: (to) bring up

A

(ter sprake brengen)

e.g. Laten we zijn ziekte maar niet ter sprake brengen (let’s not make this ilness public).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

English: (to) come up

A

(ter sprake komen)

e.g. Zijn vakantie is nog niet ter sprake gekomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

English: (there is) no question (that it is not allowed)

A

(daar is) geen sprake van!

e.g. Of je op de bank mag springen? Geen sprake van!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

English: that speaks for itself

A

(dat spreekt voor zich) = (dat spreekt vanzelf)

e.g. Wie niet studeert, slaag niet. Dat spreekt voor zich.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

English: (to) address/speak

A

aanspreken [sprak aan/hebben aangesproken]

e.g. Ik durfde de boze man niet aan te sproken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

English: (to) talk about/discuss

A

bespreken [besprak/hebben besproken]

e.g. In de klas hebben we het verschil tussen ‘hen’ en ‘hun’ besproken/Dat boek wordt in de krant van vandaag bespreken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

English: (to) talk

A

praten (met/over) [praatte/hebben gepraat]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

English: (to) make a small-talk

A

(een praatje maken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

English: (to) ask/question

A

vragen [vroeg/hebben gevraagd]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

English: (if you ask me) = in my opinion

A

(als je het mij vraagt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

English: (the) question

A

(de) vraag [vragen]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

English: (to) ask a question

A

(een vraag stellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

English: (the) request

A

(het) verzoek[-en]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

English: (the) answer

A

(het) antwoord[-en]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

English: (to) answer

A

antwoorden [antwoordde/hebben geantwoord]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

English: (to) give an answer

A

beantwoorden [beantwoordde/hebben beantwoord]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

English: (to) say

A

zeggen [zei/hebben gezegd]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

English: with other words/that (would) mean

A

(dat wil zeggen)

e.g. Die partij heeft de verkiezingen verloren, dat wil zeggen dat er een nieuw regering komt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

English: (to) repeat

A

nazeggen [zei na/hebben nagezegd]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
English: (to) tell about
vertellen (over) [vertelde/hebben verteld]
26
English: (to) tell a story
(een verhaal vertellen)
27
English: (to) mean (with)
bedoelen (met) [bedoelde/hebben bedoeld]
28
English: (the) meaning
(de) bedoeling[-en]
29
English: hence/why/what do you mean
hoezo?
30
English: (to) believe/mean
menen [meende/hebben gemeend] | e.g. Je gaat scheiden?Meen je dat?
31
English: (to) express (oneself)
(zich) uitdrukken [drukte uit/hebben uitgedrukt] | e. g. Dit schilderij drukt de pijn van de kunstenaar uit.
32
English: (the) expression
(de) uitdrukking[-en] e. g. Tim had een verbaasde uitdrukking op zijn gezicht./ De uitdrukking 'hij ziet het niet meer zitten" betekent "hij heeft geen hoop meer".
33
English: (to be) expressed/(is) shown in
(tot uitdrukking komen) | e.g zijn goede smaak komt in zijn kleding tot uitdrukking.
34
English: (to) express something
(uitdrukking geven aan iets) | e.g. Met dit gedicht geef ik uitdrukking aan mijn gevoelens.
35
English: (to) invite
uitnodigen [nodigde uit/hebben uitgenodigd]
36
English: (to) greet
groeten [groette/hebben gegroet]
37
English: welcome
welkom
38
English:(to) welcome
(welkom heten) | e.g. Wij willen iedereen die is gekomen welkom heten.
39
English: really welcome
(van harte welkom)
40
English: (to) lie
liegen [loog/hebben gelogen]
41
English: (to) admit/confess
toegeven [gaf toe/hebben toegegeven]
42
English: (to) acknowledge/recognize
erkennen [erkende/hebben erkend]
43
English: (to) confess (that you are wrong)
bekennen [bekende/hebben bekend]
44
English: (the) remark/observation/comment
(de) opmerking[-en]
45
English: (to) make a comment/remark
(een opmerking maken)
46
English: (to) apologize
zich verontschuldigen [verontschuldigde zich/hebben zich verontschuldigd] = zich excuseren [excuseerde zich/hebben zich geëxcuseerd] e.g. Rudi verontschuldigde zich voor zijn nare gedrag.
47
English: (the) excuse
(het) excuus [excuses]
48
English: (to) convince
overtuigen (van) [overtuigde/hebben overtuigd]
49
English: (to) promise
beloven [beloofde/hebben beloofd]
50
English: (to) ensure/assure
verzekeren [verzekerde/hebben verzekerd]
51
English: (to) call/shout
roepen [riep/hebben geroepen]
52
English: (to) scream/shout/yell
schreeuwen [schreeuwde/hebben geschreeuwd]
53
English: (to) whisper
fluisteren [fluisterde/hebben gefluisterd]
54
English: (to) chat
babbelen [babbelde/hebben gebabbeld]
55
English: (to) complain (about)
klagen (over) [klaagde/hebben geklaagd]
56
English: (to) whining
zeuren [zeurde/hebben gezeurd]
57
English: (to) refuse/deny
weigeren [weigerde/hebben geweigerd]
58
English: (to) propose/suggest
voorstellen [stelde voor/hebben voorgesteld]
59
English: (to) accept
aanvaarden [aanvaardde/hebben aanvaard] = accepteren [accepteerde/hebben geaccepteerd]
60
English: (to) long(ing) for
verlangen naar [verlangde naar/hebben verlangd naar]
61
English: (to) require
eisen [eiste/hebben geëist] | e.g. Mijn vader eist dat ik hem vertel met wie ik uitga.
62
English: (to) warn
waarschuwen [waarschuwde/hebben gewaarschuwd]
63
Naar binnen laten gaan, toegang geven | English: (to) allow/admit/(let someone) enter
toelaten [liet toe/hebben toegelaten]
64
English: (to) translate
vertalen (in/naar) [vertaalde/hebben vertaald]
65
English: (the) translator
(de) vertaler[-s]
66
English: (the) interpreter
(de) tolk[-en]
67
English: (the) mother tongue
(de) moedertaal[-talen]
68
English: (to) accuse (of) - negative
uitmaken voor [maakte uit voor/hebben uitgemaakt voor] | e.g. Suzy heeft haar vriend voor leugenaar uitgemaakt, omdat ze denkt dat hij niet de waarheid spreekt.
69
English: (the) critic
(de) kritiek
70
English: (to) contain
inhouden [hield in/hebben ingehouden]
71
English: (to) claim
beweren [beweerde/hebben beweerd]
72
English: (the) greet
(de) groet[-en]
73
English: (to) give regards
(de groeten doen)
74
English: (to) see
zien [zag/hebben gezien]
75
English: (to) meet (up)
ontmoeten [ontmoette/hebben ontmoet]
76
English: (to) come across
tegenkomen [kwam tegen/is tegengekomen] | e.g. Ik kwam mijn buurman tegen in de supermarkt.
77
English: (to) meet (for briefly)/bump into
treffen [trof/hebben getroffen]
78
English: (to) get to know (something/someone)
kennismaken (met) [maakte kennis/hebben kennisgemaakt]
79
English: (to) introduce
(zich) voorstellen [stelde voor/hebben voorgesteld]
80
English: (to) feel
(zich) voelen [voelde zich/hebben zich gevoeld] | e. g. Ik voelde me na het eten niet zo lekker.
81
English: What is the problem?
Wat scheelt er = wat scheelt je? = wat is er aan de hand?
82
English: (the) luck
(het) geluk
83
English: good luck
(veel geluk) = (veel succes)
84
English: if lucky
(met een beetje geluk) | e.g Met een beetje geluk houdt het zo op met regenen.
85
English: (the) success
(het) succes[-sen]
86
English: (the) thankfulness/gratefulness
(de) dank | e. g. Zonder u was het niet gelukt. Mijn dank is groot.
87
English: (thank you so much)
(hartelijk dank)
88
laten merken dat jij blij bent dat iemand voor iets voor je heeft gedaan. English: (thankful for)
(be) danken (voor) [(be)dankte/hebben bedankt/hebben gedankt] e. g. Wij willen u graag bedanken voor het heerlijke eten. / Patricia bedankte alle gasten.
89
zeggen dat je iets niet wilt, iets weigeren | English: (thank you, but no)
bedanken voor [bedankte voor/hebben bedankt voor] | e.g. Jos bedankte voor het dessert.
90
English: (the) service
(de) dienst[-en] | e. g. Voor sommige telefoondiensten moet u extra betalen.
91
English: (you're welcome)
(tot uw dienst)
92
English: (the) pleasure
(het) plezier = (het) genoegen[-s] | e. g. het was mij een genoegen met u te mogen spreken.
93
English: (to) do a favor
(een plezier doen) | e.g. Zou je mij een plezier willen doen? Kun je deze doos misschien dragen?
94
English: (for a joke)
(voor de lol/gein) | e.g. We hebben voor de lol zijn sleutels verstopt.
95
English: (the) invitation
(de) uitnodiging[-en]
96
English: (to) suit/conform
passen [paste/hebben gepast] = uitkomen [kwam uit/is uitgekomen] e.g. Wanneer past het u dat ik even langskom?/Morgen om half tien? Ja dat komt goed uit.
97
English: in order/no problem/ok
in orde = oké = OK
98
English: (looking forward to)
uitkijken naar [keek uit naar/hebben uitgekeken naar] | e.g. Ik kijk uit naar onze vakantie.
99
English: (the) compliment
(het) compliment[-en]
100
English: (to) give a compliment
(een complimentje maken)
101
English: (to) congratulate
feliciteren [feliciteerde/hebben gefeliciteerd] = gelukwensen [wenste geluk/hebben gelukgewenst]
102
English: congratulations
(hartelijk) gefeliciteerd = proficiat
103
English: careful
voorzichtig
104
English: (be) careful
(wees voorzichtig)
105
English: (the) fault
(de) fout[-en]
106
English: (the) indebtedness/fault (that u have responsibility on)
(de) schuld[-en]
107
English: (to) make up (a decision/for something)/decide
uitmaken [maakte uit/hebben uitgemaakt]
108
English: (no problem)/(not important)/(it makes no difference)
(het maakt niet uit)
109
English: (what does that matter now?)
(wat maakt dat nou uit) | e.g. Een beetje rommel in huis, wat maakt dat nou uit.
110
English: sorry
pardon = sorry = excuseer
111
English: (to) blame someone
(iemand iets kwalijk nemen) | e.g. Ik neem het je kwalijk dat je niets hebt laten horen
112
English: (do not bother you/me)/sorry
(neemt u/neem me niet kwalijk) | e.g. Mag je hier niet roken? Neem me niet kwalijk.
113
English: (to) understand
begrijpen [begreep/hebben begrepen] = snappen [snapte/hebben gesnapt]
114
English: (to) understand (when you hear something)/comprehend
verstaan [verstond/hebben verstaan]
115
English: understand (by)
(verstaan onder) | e.g. Wat versta je onder 'een goede relatie'?
116
English: (to) repeat
herhalen [herhaalde/hebben herhaald]
117
English: (the) repetition
(de) herhaling
118
English: (indeed!) (you are right)
(zeg dat wel!)
119
English: (to) mean (with)
bedoelen (met) [bedoelde/hebben bedoeld]
120
English: (to) explain
uitleggen [legde uit/hebben uitgelegd]
121
English: (to) describe
beschrijven [beschreef/hebben beschreven]
122
English: actually/in fact
eigenlijk
123
English: besides/moreover
trouwens = overigens
124
English: also/furthermore
bovendien = daarnaast
125
English: apparently/obviously
blijkbaar/kennelijk
126
English: because/namely
namelijk | e.g. Ik moet nu gaan, ik heb namelijk een afspraak/er zijn twee lidwoorden, namelijk 'de' en 'het'
127
English: depend (on/of)
afhangen van [hing af van/hebben afgehangen van]
128
English: (it depends on)
(dat hangt ervan af) = (dat ligt eraan)
129
English: (to) make an excuse
liggen aan [lag aan/hebben gelegen aan] | e.g. Jouw examen was zo slecht. Waar lag dat aan?
130
English: (expression when you give advise/to make an order becomes more polite)
maar
131
English: (expression to make something sounds more polite)
eens = es/'s/'ns = even | e.g. kom eens hier/luister even/kom eens even hier.
132
English: (expression if you feel irritated)/(emphasize something)
toch | e.g. Hou toch op met die onzin/Waar zijn mijn sleutels toch?
133
English: (expression if you feel irritated/sad)
ach=och
134
English: (expression if you feel pain)
au = ai
135
English: (expression if you find something is bad/not good)
bah
136
English: good/cool
cool = gaaf = vet
137
English: (expression if you dont agree with something)
foei | e.g. Foei! Je mag niet liegen!
138
English: absolutely
(nou en of) | e.g. Of ik een ijsje wil?Nou en of!
139
English: (the) discussion
(de) discussie(-s)
140
English: (the) opinion
(de) mening{-en) = (het) oordeel(-delen) = (de) opvatting(-en) = (het) standpunt(-en)
141
English: believe/think
(van mening zijn) | e.g. Bent u van mening dat politici te veel betaald worden?
142
English: (to) speak your opinion up
(voor je mening uitkomen) | e.g. Je moet altijd voor je mening uitkomen.
143
English: (to) have a different opinion
(van mening verschillen) | e.g. Het is niet erg dat we van mening verschillen, als we maar respect hebben voor elkaar.
144
English: (to) convince
overtuigen (van) [overtuigde/hebben overtuigd] | e.g. Ze heeft me niet kunnen overtuigen van haar gelijk
145
English: (be convinced of)
(overtuigd zijn van) | Ik ben overtuigd van zijn talent.
146
English: (to) judge
beoordelen [beoordeelde/hebben beoordeeld]
147
English: (to) discuss/consult
overleggen [overlegde/hebben overlegd] = (overleg plegen)
148
English: (the) meeting/consultation
(het) overleg
149
English: (to) expect/anticipate
verwachten (verwachtte/hebben verwacht)
150
English: (the) expectation
(de) verwachting(-en)
151
English: (be) pregnant/expecting
(in verwachting zijn) | e.g. Belinda is nu vier maanden in verwachting.
152
English: (to) seem/appear
lijken [leek/hebben geleken] e.g. Je lijkt boos. Is er iets aan de hand? schijnen [scheen/hebben geschenen] e.g. Hij schijnt vroeger erg arm te zijn geweest.
153
English; (it seems)
(naar het schijnt) | e.g. naar het schijnt heeft Paul een vriend.
154
English: prove
blijken [bleek/is gebleken] | e.g. Het blijkt dat je goed gestudeerd hebt: je bent geslaagd!
155
English: concern/regard
betreffen[betrof/hebben betroffen] | e.g.Die advertentie betreft een huis met een grote tuin.
156
English: as regards/(for all I care)
(wat. ..betreft) = qua | e. g. Wat mij betreft kunnen we gaan./ Qua eten heb ik genoeg.
157
English: according
volgens (prep.)
158
English: actually/truthfully
eigenlijk e.g. Ze noemen me Ellie, maar mijn eigenlijke naam is Elizabeth. (adj.)/Ik eet soms wel bloemkool, maar eigenlijk vind ik het niet lekker
159
English: (the) fact
(het)feit[-en]
160
English: (in fact)
(in feite) = in wezen | e.g. Jeroen kreeg de schuld van die fout, maar in feite was het de schuld van zijn secretaresse.
161
English: indeed
feitelijk (adv.) = eigenlijk (adv.)
162
English: (the) factor
(de) factor [factoren]
163
English: especially
vooral (adv.)
164
English: mainly/especially
hoofdzakelijk (adv.) = vooral (adv.) = voornamelijk (adv.)
165
English: (in particular)
met name | e.g. We zijn baar het sinterklaasfeest geweest. Met name de kinderen vonden het erg leuk.
166
English: ultimately
tenslotte (adv.) | e.g. Harold is te jong om te trouwen, vind ik. Hij is tenslotte nog maar achttien.
167
English: true
waar
168
English: (i wish it were true)
(was dat maar waar) | e.g. Ik rijk? was dat maar waar.
169
English: (that is right/correct)/indeed
English : dat klopt
170
English: (the) truth/equality/same
(het) gelijk | e. g. Ze probeert ons te overtuigen van haar gelijk.
171
English: (being right)
gelijk hebben [had gelijk/had gelijk gehad]
172
English: (expression to show that something is right)/well/fairly
wel (adv.) | e.g. Tom dacht dat Wim niet kwam, maar hij kwam wel/Mieke vindt haar neefje wel lief.
173
English: ((while) it is true)/though
weliswaar (adv.) | e.g. Ik heb weliswaar gezegd dat ik het zou doen, maar ik heb helaas geen tijd nu.
174
Dit woord gebruik je als iemand zegt dat iets niet zo is, maar jij vindt van wel
jawel (tw)
175
English: possible/maybe
mogelijk. | e.g. IS het mogelijk hem nu te spreken? (adj.)/Mogelijk is hij er niet. (adv.)
176
English: (if possible)
(zo. ..mogelijk) e. g. Ik blijf graag zo lang mogelijk in bed liggen. (indien mogelijk) e.g. Indien mogelijk zou ik de baas nu willen spreken.
177
English: (you dont believe it)
(je houdt het niet voor mogelijk) | e.g. Je houdt het niet voor mogelijk hoeveel hij kan eten!
178
English: impossible
onmogelijk | e.g. Het is onmogelijk om in deze regen droog te blijven.
179
English: clear/obvious
duidelijk
180
English: exactly
precies = exact
181
English: (to) think
denken (dacht/hebben gedacht)
182
English: (to) (think about/of)/remember
(denken aan/om) | E.g. Ik denk de hele dag aan jou./Denk eraan/erom dat je straks een afspraak hebt.
183
English: (to) think about/ (to have a plan)
(denken over) | e.g. Ik denk erover te verhuizen.
184
English: indeed
inderdaad (adv.)
185
English: (for) sure/certainly
zeker
186
English: absolutely
absoluut = stellig = beslist (adv.)
187
English: probably
vast(wel) (adv.)
188
English: 100% sure
(vast en zeker)
189
English: undoubtedly
ongetwijfeld (adv.)
190
English: (to) doubt/confuse
twijfelen [twijfelde/hebben getwijfeld]
191
English: (to) wonder
zich afvragen [vroeg zich af/hebben zich afgevraagd] | e.g. Ik vraag me af of dar een goed idee is.
192
English: (to) agree
het eens zijn (met) [was het eens/is het eens geweest] = akkoord gaan (met) [ging akkoord/is akkoord gegaan] e.g. Ik ben het niet eens met mijn ontslag/Ben je het eens met Veronica?/Wouter gaat niet akkoord.
193
English: against
tegen | e.g. Ben jij voor of tegen het voorstel?(prep.)/ De socialistische partij stemt tegen. (adv.)
194
English: support/for
voor | e.g.Wij zijn voor een multiculturele samenleving (prep.)/Niet iedereen is voor (adv.)
195
English: (the) opponent
(de) tegenstander[-s]
196
English: (the) supporter/partisan
(de) voorstander[-s]
197
English: wrong
verkeerd
198
English: (better/less bad than you expect)
meevallen [viel mee/is meegevallen] | e.g. Gelukkig viel de lange reis mee.
199
English: (worse/more difficult than you expect)
tegenvallen [viel tegen/is tegengevallen] | e.g. Het examen viel tegen, vond ik.
200
English: (on one hand...but on the other hand)
enerzijds. ..anderzijds | e. g. DIt huis is enerzijds wel mooi, maar anderzijds is het is erg klein
201
English: neither/nor
evenmin (adv.) | e.g.Kris wil nog niet trouwen, en zijn w=vriendin evenmin.
202
English: (the)argument
(het) argument[-en]
203
English: really/indeed
echt = werkelijk (adv.)
204
English: (something like that)
zoiets | e.g. zoiets heb ik nog nooit gezien!
205
English: rather
liever (adv.) | e.g. ZIt er vlees in die spaghettisaus? Ik heb liever iets zonder vlees.
206
English: (the) dearest/most favorite
(het) liefst (adv.) | e. g. We zouden het liefst nu vertrekken.
207
English: (the) bad luck
(de) pech
208
English: (the) dissappointment
(de) teleurstelling(-en)
209
English: afraid/scared
bang
210
English: (bang zijn dat)
(bang zijn dat) | e.g. Ik ben bang dat de winkels al dicht zijn.
211
English: (to) believe
geloven [geloofde/hebben geloofd]
212
English: probaby/presumably
waarschijnlijk = vermoedelijk (adv.)
213
English: possibly/potential/maybe
eventueel
214
English: maybe
misschien = wellicht (adv.)
215
English: whether or not
al dan niet | e.g. Het hangt van het weer af of de wedstrijd al dan niet doorgaat.
216
English: fanstastic/great
geweldig = fantastisch
217
English: beautiful/fantastuc
prachtig = schitterend
218
English: heartfelt/appalingly/very
hartstikke (adv.)
219
ENglish: of course/naturally
uiteraard = vanzelfsprekend (adv.)
220
English: (the) objection
(het) bezwaar(-zwaren)
221
English: (to) object
(bezwaar hebben) = (maken tegen) | e.g. Hebt u er bezwaar tegen dat ik rook?
222
English: (to) prevent/prohibit
beletten [belette/hebben belet] = verhinderen [verhinderde/hebben verhinderd] e.g. De gladde weg belette hem sneller te rijden.
223
English: (to) let
laten [liet/hebben gelaten]
224
English: (shall we...?)
(laten we....) | e.g. Laten we een kopje koffie gaan drinken.
225
English: (to) show
(laten zien) | e.g. Sonja liet haar nieuwe schoenen zien.
226
English: (the) permission/consent
(de) toestemming(-en)
227
English: needed
nodig zijn [was nodig/is nodig geweest] | e.g. Voor een appeltaart zijn appels nodig , natuurlijk.
228
English: (to) need/require
nodig hebben [had nodig/heeft nodig gehad] = (behoefte hebben aan)t e.g. Voor dit spel hebben we een dobbelsteen nodig. / Ik heb behoefte aan een beetje rust.
229
English: (the) need
(de) behoefte[-n/-s]
230
English: (in need of)
(behoefte aan) | e.g. In veel landen is er een grote behoefte aan schoon drinkwater.
231
English: (to) dare
durven [durfde/hebben gedurfd]
232
English: (need to go)
(nodig moeten) | e.g. Sorry, ik moet nodig. Ik ben zo terug.
233
English: (that how it's supposed to be)
(dat hoort zo) | e.g. Het mes ligt rechts, de vork links, dat hoort zo.
234
English: must
dienen [diende/heeft gediend] | e.g. U dient dat te weten.
235
English: (the) idea
(het) idee(-en)
236
English: (the) suggestion
(het) voorstel(-len)
237
English: (to) make a proposal
(een voorstel doen) | e.g. Mijn baas heeft me een voorstel gedaan: als ik op maandag langer werk, krijg ik een hoger loon.
238
English: (if...and)
(als. ..(dan)) = (indien...(dan)) | e. g. Als het regent, (dan) wordt alles nat.
239
English: (according to me)
(als je het mij vraagt) = (als ik jou was)
240
English: (the) advise
(het) advies(-viezen) = (de) raad | (goede) raad geven e.g. Hij heeft me een beetje goede raad gegeven.
241
English: (the) tip
(de) tip(-s)
242
English: (to) spell
spellen [spelde/hebben gespeld]
243
English: (to) pronounce
uitspreken [sprak uit/hebben uitgesproken]
244
English: (the) pronounciation
(de) uitspraak