Chapter 7-8 Flashcards
(248 cards)
De mensen met wie je een band hebt door geboorte of door een huwelijk
English: Family, including extended family
(De) Familie[-s]
Een of meer ouders met een of meer kinderen
English: Core family
(Het) gezin[-nen]
Iemand van je familie
English: Family’s member(s)
(Het) familielid [-leden]
E.g. Nee, sorry, u mag niet naar binnen, alleen familieleden mogen de patient bezoeken.
Een vader of moeder zonder partner
English: Single parent
(alleenstaande ouder)
Iemand die nog niet volwassen is / Een zoon of dochter
English: The child
(Het) kind[-eren]
Aandacht geven
English: Pay attention to
Letten op [lette op/hebben gelet op] = passen op [paste op/hebben opgepast]
E.g. Kun je vanavond op de kinderen letten? Ik moet naar een vergadering.
Letten op kinderen van iemand anders.
English: Babysit
Oppassen (op) [paste op/hebben opgepast]
E.g. We zoeken iemand die morgenavond kan opassen op onze kinderen.
Een plaats waar je je kind overdag naartoe kan brengen als het nog te jong is om naar school te gaan.
English: Nursery
(De) creche[-s] = (het) kinderdagverblijf [-blijven]
E.g. Ze wachten al een jaar op een plaatsje in de creche voor hun jongste kind.
Een dochter van je oom of tante / Een dochter van je broer of zus
English: Cousin / niece
(De) nicht[-en]
Een zoon van je oom of tante / Een zoon van je broer of zus
English: Cousin / nephew
(De) neef [neven]
De keer dat iemand trouwt / De situatie dat iemand getrouwd is.
English: Wedding/Marriage
(Het) huwelijk[-en]
E.g. Al hun vrienden hadden samen een cadeau gekocht voor hun huwelijk / Na tien jaar huwelijk heeft Miranda besloten dat ze wil scheiden.
Trouwen
English: getting married
(in het huwelijk treden)
E.g. Aanstaande zaterdag treden Henk en Amelie in het huwelijk.
Voor de wet beloven dat je met iemand samen.
English: Marry
Trouwen [trouwde/is getrouwd]
E.g. Karel wil niet trouwen. Hij wil liever gewoon samenwonen met Sandra.
Als je met iemand verbonden bent door een huwelijk.
English: Married (with)
Getrouwd (met)
E.g. Onze directeur is getrouwd met mijn nicht.
Een einde maken aan je huwelijk.
English: Divorce
Scheiden [scheidde/is gescheiden]
E.g. Tina en Tom gaan scheiden, ze hebben allebei een nieuwe partner.
Als je een einde hebt gemaakt aan je huwelijk
English: Divorced
Gescheiden
E.g. Simon heeft een relatie met een gescheiden vrouw.
Stoppen met een relatie
English: Break up
Uit elkaar gaan [ gingen uit elkaar/zijn uit elkaar gingen]
E.g. Na een moeilijke relatie van vijf jaar zijn Dirk en Greet uit elkaar gegaan.
Persoonlijk, waar andere mensen niets mee te maken hebben.
English: private
Prive
E.g. Mijn relatie is prive, dat praat ik niet over.
Alle mensen die samen ergens leven
English: society/community
(De) maatschappij[-en] = (De) samenleving
E.g. Men zegt dat de mensen in onze maatschappij steeds eenzamer worden.
Wat met de maatschappij te maken heeft.
English: Social/socially
Maatschappelijk = sociaal
E.g. Drugsgebruik bij jongeren is een maatschappelijk probleem.
Een groep mensen die ergens samenleeft en samenwerkt
English: community
gemeenschap [-pen]
E.g. In onze grote steden vind je Turkse en Marokkanse gemeenschappen.
Wat van of voor meer mensen samen is.
English: Common/communal/shared
Gemeenschappelijk
E.g. U hebt in uw hotelkamer een eigen toilet, maar de douches zijn gemeenschappelijk. Ze zijn op de gang.
De manier waarop iets georganiseerd is.
English: System
(Het) systeem.
Wat te maken heeft met de maatschappij,maatschappelijk / iemand die sociaal is legt gemakkelijk contacten met anderen mensen en voelt wat zij voelen.
English: Social
Sociaal
E.g. Drugsgebruik bij jongeren is een groot sociaal probleem/Els is erg sociaal, ze heeft vrienden over heel de wereld.