Chapter 15-16 Flashcards

(382 cards)

1
Q

English: (the) border

A

(de) grens [grenzen]

E.g. We gaan vaak winkelen over de grens. Gezellig!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

English: (the) state

A

(het) land[-en] = (de) staat [staten]
E.g. De Europese Unie bestaat uit meer dan 25 landen.

(het geboorteland)
E.g. Argentinie is het geboorteland van prinses Maxima.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

English: (the) inland

A

(het) binneland

E.g. In de krant leest ik altijd eerst het nieuws over het binnenland.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

English: domestic

A

binnenlands

E.g. In het journaal krijg je eerst het binnenlands nieuws.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

English: (the) capital

A

(de) hoofdstad [-steden]

E.g. Brussel is de hoofdstad van Vlaanderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

English: (the) people

A

(het) volk[-en/-eren]

E,g, Het volk is blij met de geboorte van het prinsje, / Door het mooie weer was er veel volk in het park.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

English: (the) citizen

A

(het) volk[-en/-eren]

E.g. De koning spreekt met Kerstmis tot de hele volk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

English: national

A

nationaal

E.g. Kerstmis is een nationale feestdag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

English: (the) region/territory

A

(het) gebied[-en] = (de) streek [streken]

E.g. Die gebieden willen onafhankelijk worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Een groep mensen die samenleeft of samenwerkt volgens bepaalde regels / Elk van de drie Belgische cultuurgroepen met eigen wetten en met een eigen bestuur (B)
English: (the) community

A

(de) gemeenschap[-pen]
E.g. In de steden zijn er grote allochtone gemeenschappen / In Belgie heb je een Vlaamse, een Duitse en een Franse gemeenschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Een land met een koning of een koningin aan het hoofd.

English: (the) kingdom

A

(het) koninkrijk[-en]

E.g. Het koninkrijk Belgie bestaat sinds 1830.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De koning of koningin en zijn of haar directe familie.

English: (the) royal family

A

(het) koningshuis [-huizen]

E.g. In de krant staat een foto van het koningshuis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

English: (the) king/queen

A

(De) koning[-en] (male) / (de) koningin[-nen] (female)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat te maken heeft met de koning of de koningin

English: royal

A

Koninklijk
E.g. Enkele keren per jaar kun je het koninklijk paleis bezoeken.

(de koninklijke familie)
E.g. De koninklijke familie is op vakantie in Oostenrijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

English: (the) prince/princess

A

(de) prins [-en] (male) / (de) prinses [-sen] (female)

E.g. Prins Constantijn is een zoon van prinses Beatrix.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

English: (the) democracy

A

(de) democratie[-en]

E.g. Nederland en Belgie zijn democratieen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

English: democratic

A

Democratisch

E.g. Niet alle politieke partijen werken even democratisch.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

De leiders van een land

English: (the) government

A

(de) regering[-en] = (het) kabinet[-ten]

E.g. In Nederland bestaat de regering uit de koning en de ministers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

English: (the) president

A

(de) president[-en] (male) / (de) presidente[-s/-n] (female)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

English: (the) minister

A

(de) minister[-s]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

English: (the) prime-minister

A

(de) minister-president [ministers-presidenten] = (de) eerste minister[-s]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

English: (the) ministry

A

(het) ministerie[-s]

E.g. Ik werk voor het Ministerie van Economie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

English: (the) parliament

A

(het) parlement

E.g. Het Nederlandse parlement bestaat uit de Eerste en Tweede Kamer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

English: parliamentary

A

parlementair

E.g. De koning open het parlementaire jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Iemand die in de plaats van iemand anders ergens is. | English: (the) representative
(de) vertegenwoordiger[-s] (male) / (de) vertegenwoordigster[-s] (female) E.g. Er was een vertegenwoordiger van de minister-president aanwezig op het feest.
26
Het openbaar bestuur van een land of een gemeente | English: (the) government.
(de) overheid E.g De overheid moet zorgen voor goed onderwijs. Note: De overheid is niet dezelfde met regering Regering zijn koning-mp-ministers; de overheid is alles, zoals de ambtenaar, etc. Het bestuur is nog ruimer, zoals het bestuur van de universiteit.
27
English: (the) authority
(het) gezag = (de) autoriteit[-en]
28
De invloed die iemand heeft, de mogelijkheden om beslissingen te nemen English: (the) power
(de) macht | E.g. Heeft een parlementslid eigenlijk veel macht?
29
Met veel invloed | English: influential
machtig | E.g. Vroeger was een koning meestal erg machtig.
30
Een groep mensen die samen een vereniging of instelling leiden, de overheid / het leiden, het management English: (the) authority/government/management
(het) bestuur[-sturen] E.g. Het stadsbestuur heeft plannen voor een nieuwe brug over de rivier. / Door slecht bestuur is er veel geld verloren gegaan.
31
Een groep mensen die de leiding over iets heeft of die advies geeft. English: (the) council
(De) raad [raden] E.g. Onze school heeft een soort parlement van leerlingen: de leerlingenraad. (de raad van bestuur) E.g. Heeft de raad van bestuur al een beslissing genomen?
32
English: (the) province
(De) provincie[-cien/-s]
33
English: (the) municipality
(De) gemeente [-s/-n]
34
Wat met een gemeente te maken heeft
Gemeentelijk | E.g. Ik ga elke week in het gemeentelijk zwembad zwemmen.
35
English: (the) municipality building
(Het) gemeentehuis[-huizen] = (het) stadhuis[-huizen]
36
English: (the) mayor
(De) burgemeester
37
Iemand die lid is van het bestuur van een gemeente
(De) wethouder[-s] = (de) schepen[-en] | E.g. Heeft elke gemeente een wethouder van onderwijs?
38
English: (the) staff
(het) personeel
39
English: (the) controler/supervisor
(de) controleur[-s]
40
Iemand die een afdeling leidt | English: (the) boss
(het) hoofd[-en] = (de) chef[-s] E.g. Wie is het hoofd van deze dienst? / Onze chef wi; dat we vanaf volgende week allemaal een uur vroeger beginnen te werken. (aan het hoofd staan) = ...is the boss E.g. Mevrouw Bloemen staat aan het hoofd van deze afdeling.
41
English: (the) resident
(de) inwoner[-s]
42
English: (the) civilian
(de) burger[-s]
43
Een afdeling met een bepaalde taak / een van de dingen die een openbare of prive instelling doet om mensen te helpen / je werktijd bij een openbare instelling. English: (the) office/service/duty
(de) dienst[-en] E.g. De technische dienst van de gemeente is gesloten tijdens de feestdagen. / Onze diensten zijn gratis. / Dokter Hofsma heeft deze week ochtenddienst.
44
English: of any service
(van dienst zijn) | E.g. Waarmee kan ik u van dienst zijn?
45
Wat iedereen mag gebruiken of bezoeken / wat bij iedereen bekend is, wat iedereen weet. English: public
Openbaar E.g. Ik reis vooral met het openbaar vervoer. / Het nieuws over de huwelijksproblemen van de prins in nu openbaar. (de openbare dienst) E.g. De bibliotheek is een openbare dienst. (de sociale dienst) E.g. De werknemers kunnen met vragen over werk en uitkering bij de sociale dienst terecht.
46
English: (the) institution
(de) instantie[-s] = (de) instelling[-en]
47
English: First(ly) / to begin with
(in eerste instantie) | E.g. In eerste instantie wil ik iets over mijn familie vertellen. Daarna praat ik over mijn werk.
48
Een groep mensen die samen besturen
(het) college[-s] | E.g. Alle leden van het college waren aanwezig.
49
English: (the) committee
(de) commissie[-s] | E.g. De feestcommissie organiseert het buurtfeest.
50
English: (to) establish a committee
(een commissie instellen) | E.g. Er werd een commissie ingesteld die moest onderzoeken hoe het ongeval precies gebeurd was.
51
English: (the) chairman
(de) voorzitter[-s] (male) / (de) voorzitster[-s] (female) | E.g. Aan het begin van de vergadering bedankte de voorzitter iedereen.
52
English: (the) tax
(de) belasting[-en]
53
English: (the) VAT
(de) btw (=belasting over de toegevoegde waarde) | E.g. In ons land betaal je 6% btw op dingen zoals brood en melk
54
English: (the) subsidy
(de)subsidie[-s]
55
English: (the) politic
(de) politiek ((de) binnenlandse politiek) = domestic politic
56
English: (the) political party
(de) (politieke) partij
57
English: (the) leader
(de) leider[-s] (male)/ (de) leidster[-s] (female)
58
English: (the) policy
(het) beleid | E.g. Volgens mij voert de regering een slecht beleid.
59
English: (the) democracy
(de) democratie[-en]
60
English: democratic
democratisch
61
De kleur van partijen die de natuur en het milieu heel belangrijk vinden
groen | E.g. De groene partij wil minder auto's in de stad.
62
English: (the) system
(het) systeem[-temen]
63
English: (the) majority
(de) meerderheid[-heden]
64
English: (the) minority
(de) minderheid[-heden]
65
English: (to) resist/oppose
``` zich verzetten (tegen) [verzette zich/hebben zich verzet] E.g. Het parlement verzet zich tegen de plannen van de regering. ```
66
English: (to) propose/introduce
voorstellen [stelde voor/hebben voorgesteld] | E.g. De groene partij stelt voor om het aantal parkeer plaatsen in de stad te verminderen.
67
English: (the) proposal
(het) voorstel[-len] | E.g. Het voorstel wordt morgen in de gemeenteraad besproken.
68
Iets vorstellen | English: (to) propose something
(een voorstel doen) | E.g. De Nederlandse minister-president deed zijn Belgisch collega een voorstel
69
English: (to) choose
kiezen [koos/hebben gekozen] | E.g. In een democratie mogen de mensen zelf hun leiders kiezen.
70
English: (the) election
(de) verkiezing[-en] | E.g. Weet je al wie de verkiezingen heeft gewonnen?
71
English: (the) voter
(de) kiezer[-s]
72
English: (to) vote
stemmen (op) [stemde/hebben gestemd] | E.g. Op welke partij ga je stemmen?
73
English: (the) vote
(de) stem[-men] | E.g. Vanavond weten we al hoeveel stemmen elke kandidaat heeft gekregen.
74
English: (the) voting
(de) stemming[-en] | E.g. De stemming is geheim.
75
English: (the) victory
(de) overwinning[-en]
76
English: (the) nomination
(de) benoeming[-en] | E.g. De nieuwe burgemeester was erg gelukkig met de benoeming.
77
het werk dat je doet | English: (the) work/(the) labor
(de) arbeid | E.g. Veel producten worden niet meer in ons land gemaakt omdat arbeid hier te duur is.
78
English: (the) issues
(de) kwestie[-s] = (de) zaak [zaken] | E.g. De vakbond moet de kwestie nog bespreken.
79
It's a question of...
(het is kwestie van...) | E.g. Het is kwestie van tijd voordat we iets beslissen.
80
English: (the) fight/struggle
(de) strijd | E.g. De strijd voor meer gelijkheid in de wereld is al jaren bezig.
81
English: against
(in strijd zijn met) | E.g. Een huis bouwen in dit natuurpark is in strijd met de wet.
82
English: (the) crisis
(de) crisis[-sen/crises]
83
English: (the) law/act/statute
(de) wet[-ten] | E.g. In de wet staat dat je vanaf 18 jaar volwassen bent.
84
De belangrijkste wetten van een land die zeggen hoe een land geregeerd moet worden English: (the) constitution
(de) grondwet[-ten] | E.g. Artikel 7 van de Nederlandse grondwet gaat over de persvrijheid.
85
English: constitional
constitutioneel | E.g. Nederland is een constitutionele monarchie.
86
English: (the) law / (the) right
(het) recht[-en] | E.g. Het is je recht om je mening te geven. / We zoeken een advocaat die gespecialiceerd is in internationaal recht.
87
English: (to) have right
(recht hebben op iets) | E.g. Alle kinderen hebben recht op onderwijs.
88
English: (the) human rights
(mensenrechten) | E.g. Vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst zijn twee mensenrechten.
89
English: (to) prohibit
Verbieden [verbood/hebben verboden] | E.g. De wet verbiedt het verkopen van alcohol aan wie jonger is dan 16 jaar.
90
English: prohibited
verboden E.g. Het is verboden in deze straat te parkeren. (verboden te roken) E.g. Er hangt een bordje aan de muur: "verboden te roken".
91
English: (to) warn
waarschuwen (voor) [waarschuwde/hebben gewaarschuwd] | E.g. De politie waarschuwt voor inbrekers.
92
English: (the) permission
(de) toestemming | E.g. Hebt u toestemming om hier te parkeren?
93
English: (the) obligation
(de) verplichting[-en] | E.g. In Nederland is het geen verplichting om bij verkiezingen te gaan stemmen, in Belgie wel.
94
English: oblige to
verplichten (tot) [verplichtte/hebben verplicht] | E.g. De wet verplicht ons tot het betalen van belastingen.
95
English: free
vrij | E.g. Na twee jaar in de gevangenis is Wim weer vrij/De badkamer is niet vrij.
96
English: (to) have freedom
(vrij spel hebben) | E.g. De onderzoekers hoeven nergens toestemming voor te vragen, ze hebben vrij spel.
97
English: (the) freedom
(de) vrijheid[-heden] | E.g. In Nederland is er vrijheid van meningsuiting, je mag dus altijd zegen wat je denkt.
98
English: (the) free press
(de) persvrijheid | E.g. persvrijheid is een artikel in de Nederlandse grondwet.
99
English: honest
eerlijk | E.g. De rechter vroeg de getuigen om eerlijk te vertellen wat ze gezien hadden.
100
English: (to) appear in court (on trial)
voorkomen [kwam voor/is voor gekomen] | E.g. Volgende week moet de moordenaar voorkomen.
101
English: (to) decide/determine
uitmaken [maakte uit/hebben uitgemaakt] | In die film moest een jury uitmaken of hij schuldig was.
102
English: (the) opinion/verdict/judgment
(het) oordeel[-delen] | E.g. De rechter vond het oordeel van de experts erg belangrijk.
103
English: (the) judgment/verdict/ruling/decision
(de) uitspraak[-spraken] = (het) vonnis[-sen] | E.g. De rechter las het vonnis traag en duidelijk vonnis
104
English: (the) punishment
(de) straf[-fen] | E.g. Sommige misdaden verdienen een strenge straf.
105
English: (the) fine
(de) boete[-s/-n] | E.g. Voor fout parkeren kun je een hoge boete krijgen.
106
English: (to) punish
straffen [strafte/hebben gestraft] | E.g. De rechter heeft de twee dieven streng gestraft.
107
English: (the) prison/jail
(de) gevangenis[-sen] | E.g. De moordenaar moest naar de gevangenis.
108
English: (the) prisoner
(de) gevangene[-n] | E.g. De gevangenen mogen elke dag een uurtje sporten.
109
English: (the) cell
(de) cel[-len] | E.g. De gevangenen zitten met z'n tweeen in een cel
110
English: (to) release/become free
vrijkomen [kwam vrij/is vrijgekomen] | E.g. Over vijf jaar kan die crimineel eventueel vrijkomen.
111
English: (the) rule
(de) regel[-s] E.g. de gevangenen moeten zich aan de regels houden. / In de statuten van onze jeugdvereniging staat dat de leden minimaal 6 jaar oud moeten zijn.
112
English: (to) be in force/enforce/apply
gelden [gold/hebben gegolden] | E.g. In het hele gebouw geldt een rookverbood.
113
English: (to) agree/accept
aannemen [nam aan/hebben aangenomen] (meer formeel) = goedkeuren [keurde goed/hebben goedgekeurd] (veel breder) E.g. De wet is aangenomen door het parlement.
114
English: (to) accept
aanvaarden [aanvaardde/hebben aanvaard] = accepteren [accepteerde/hebben geaccepteerd] (hele breder betekenis) E.g. Het voorstel werd door de hele fractie aanvaard.
115
English: (to) start working/(is) valid from/(to) be in effect since
in werking treden [trad in werking/is in werking getreden] = van kracht worden [werd van kracht/is van kracht geworden] E.g. De nieuwe wet treedt in werking vanaf 1 januari.
116
Laten beginnen | English: (to) enter/set
Invoeren [voerde in/hebben ingevoerd | E.g. Wanneer hebben ze het rookverbod in restaurants eigenlijk ingevoerd?
117
English: official
officieel | E.g. Ik heb een officiele brief gekregen van de gemeente.
118
English: legal
legaal = wettelijk | E.g De politie mag alle legale middelen gebruiken om misdadigers te vinden.
119
English: illegal
illegaal = verboden | E.g. Het is verboden kinderen te slaan.
120
``` Iets doen (meestal wat niet mag) English: (to) commit/perpetrate ```
Plegen [pleegde/hebben gepleegd] E.g. In Londen zijn gisteren drie moorden gepleegd. (een misdaad plegen] E.g. Weten ze al wie de misdaad gepleegd heeft?
121
``` Iets doen (meestal iets verkeerds, bijvoorbeeld een overtreding] English: (to) commit/perpetrate ```
begaan [beging/hebben begaan] | E.g. De politie heeft een aantal fouten begaan tijdens het onderzoek.
122
English: (the) trial
(het) proces[-sen] | E.g. Het proces tegen de verdachte begint volgende week.
123
English: (the) proof
(het) bewijs[-wijzen] | E.g. De verdachte heeft geen bewijs van zijn onschuld.
124
English: (to) confess
bekennen [bekende/hebben bekend] | E.g. De dief heeft bekend dat hij auto's heeft gestolen.
125
English: (the) police
(de) politie
126
English: (the) policeman
(de) politieman[-nen]
127
Englislh: (the) police agent
(de) (politie)agent[-en] (male) / (de) (politie)agente[-s] (female)
128
English: (the) secret agent/ (the) spy
(de geheim agent)
129
English: (to) search/seek/look for
zoeken [zocht/hebben gezocht] E.g. De politie zoekt het meisje dat op maandagavond niet is thuisgekomen (op zoek naar) E.g. De politie is op zoek naar mensen die het ongeval hebben zien gebeuren.
130
English: (to) find
vinden [vond/hebben gevonden] | E.g. Agenten hebben het gestolen schilderij gevonden de kelder van een huis.
131
English: (to) investigate
onderzoeken [onderzocht/hebben onderzocht] | E.g. De politie onderzoekt de moord op een dokter.
132
English: (the) investigation
(het) onderzoek[-en]
133
English: (to) set up
instellen [stelde in/hebben ingesteld] (een onderzoek instellen) E.g. Er is een onderzoek ingesteld naar de diefstal van het schilderij. (een commissie instellen) E.g. Er is een commissie ingesteld om het onderzoek te leiden.
134
English: (to) control
controleren [controleerde/hebben gecontroleerd] | E.g. De douane controleerde de paspoorten van iedereen.
135
English: (to) maintain
handhaven [handhaafde/hebben gehandhaafd] | E.g. Tijdens de demonstratie zal de politie de orde handhaven.
136
English: (the) European Parliament
(het) Europees Parlement
137
Iets doen om een probleem op te lossen, streng handelen | English: (to) take measures
Optreden [trad op/hebben (is) opgetreden] | E.g. De politie treedt hard op als dat nodig is.
138
English: crime/misdemeanor/misdeed
(het) misdaad[-daden] = (het) misdrijf[-drijven] | E.g. Een ongeluk veroorzaken en toch doorrrijden is een misdaad.
139
English: (to) steal
stelen [stal/hebben gestolen] = pikken [pikte/hebben gepikt] inform. E.g. Iemand heeft onze televisie gestolen.
140
English: (the) thief
(de) dief[dieven] (male)/ (de) dievegge[-s] (female)
141
English: (the) murder
(de) moord[-en] E.g. De moord op Pim Fortuyn schokte heel Nederland. (een moord plegen) E.g Iedereen voelt zich erg onveilig sinds er in ons dorp een moord gepleegd is.
142
English: (to) murder
vermoorden [vermoordde/hebben vermoord] | E.g. De politie arresteerde de man die zijn vrouw had vermoord.
143
English: (to) shoot (and cause death)
doodschieten [schoot dood/hebben dood geschoten] | E.g. Lee Harvey Oswald school president Kennedy dood.
144
English: (to) hit/beat (and cause death)
doodslaan [sloeg dood/hebben dood geslagen] | E.g. Tijdens een ruzie heeft een dronken man zijn vriendin doodgeslagen.
145
English: (to) stab (and cause death)
doodsteken [stak dood/hebben dood gestoken] | E.g. De overvaller heeft de winkelier doodgestoken toen hij het geld niet wilde geven.
146
English: (the) problem
(het) probleem[-blemen] = (de) moeilijkheid[-heden] | E.g. "Het probleem is dat we te weinig agenten hebben", zachte de commissaris.
147
English: (the) help
(de) hulp
148
English: (the) chance
(de) kans[-en] E.g. Er is een grote kans dat we de dader vinden. (de kans krijgen) E.g. Je krijgt de kans om je onschuld te bewijzen. (de kans vergroten/verkleinen) E.g. Stop waardevolle spullen in de kofferbak van je auto, dan verklein je de kans op diefstal.
149
English: (the) opportunity
(de) gelegenheid[-heden]
150
English: (to) prevent
voorkomen [voorkwam/hebben voorkomen] | E.g. Door voorzichtig te zijn kun je ongelukken voorkomen.
151
English: (the) description (of a person)
(het) signalement[-en] | E.g. De politie had een goed signalement van de overvaller gekregen en kon hem zo gemakkelijk vinden.
152
English: (the) indication / presumptive evidence
(de) aanwijzing[-en] | E.g. Er zijn aanwijzingen dat de dief in de buurt woont.
153
officieel laten weten, tonen | English: (to) report/notify
aangeven [gaf aan/hebben aangegeven] | E.g. Ik ga bij de politie aangeven dat mijn fiets is gestolen.
154
English: (the) declaration/statement
(de) aangifte[-s/-n] E.g. De agent vroeg me het aangifteformulier in te vullen. (aangifte doen) E.g. Mijn fiets is gestolen en ik ga aangifte doen bij de politie.
155
English: (the) trace
(het) spoor[sporen] | E.g. Heeft de politie al sporen gevonden?
156
English: (to) consider
beschouwen [beschouwde/hebben beschouwd] | E.g. De politie beschouwt de verdachte als zeer gevaarlijk.
157
English: (to) presume
vermoeden [vermoedde/hebben vermoed] | E.g. Men vermoedt dat de dader niet alleen heeft gehandeld.
158
English: (the) burglar
(de) inbreker[-s] (male) / (de) inbreekster[-s] (female)
159
English: (the) knife
(het) mes[-sen]
160
English: (the) weapon
(het) wapen[-s]
161
English: (the) kidnapping/abduction
(de) ontvoering[-en] | E.g. In sommige landen komen ontvoeringen ontzettend vaak voor.
162
English: (the) force/violence
(het) geweld E.g. Toen de man niet wilde meegaan, gebruikte de politie geweld. (geweld gebruiken) E.g. Kun je vrede brengen door geweld te gebruiken?
163
English: (the) victim
(het) slachtoffer[-s] | E.g. De slachtoffers van het ongeluk werden naar het ziekenhuis gebracht.
164
English: (to) protect
beschermen [beschermde/hebben beschermd] | E.g. Het is de taak van de politie om elke burger te beschermen.
165
English: (the) protection
(de) bescherming | E.g. De koningin krijgt in het openbaar altijd bescherming van de politie.
166
English: (the) foreign policy
((het) buitenlands beleid) | E.g. In het buitenlands beleid van Nederland krijgen mensenrechten veel aandacht.
167
English: (the) neighbouring country
(het) buurland[-en] | E.g. Belgie en Duitsland zijn buurlanden van Nederland.
168
English: western
westers | E.g. Achmed houdt van westerse muziek/De westerse wereld moet meer investeren in arme landen.
169
English: independent
onafhankelijk | E.g. Belgie is sinds 1830 een onafhankelijk land.
170
English: self-reliant/independent/on own
zelfstandig | E.g. Elke minister kan zelfstandig beslissingen nemen.
171
English: (to) unite
(zich) verenigen [verenigde (zich)/hebben (zich) verenigd] | E.g. Deze politieke partij verenigt liberale en socialistische ideeen.
172
English: (the) USA
((de) Verenigde Staten)
173
English: (the) Great Britain/UK (England, Scotland, Wales, and North Ireland)
((het) Verenigd Koninkrijk)
174
English: (the) United Nations
((de) Verenigde Naties)
175
English: (the) organization
(de) organisatie[-s]
176
English: (the) meeting/assembly
(de) vergadering[-en] | E.g. Tijdens de vergadering gaf iedereen zijn mening over het thema
177
English: (the) agreement
(het) akkoord[-en] = (de) overeenkomst[-en] | E.g. Belgie en Nederland hebben een akkoord bereikt over de aanpak van drugscriminaliteit.
178
English: Europe
Europa
179
wat met Europa te maken heeft | English: European
Europees | E.g. Gaat het goed met de Europese economie?
180
English: (the) EU
(de) Europese Unie
181
English: (the) European Council (in EU)
(de) Europese Raad | E.g. De Europese Raad werkt aan de toekomst van die Europese Unie.
182
English: (the) European Parliament (in EU)
(het) Europees Parlement
183
English: (the) Council of Europe
(de) Raad van Europa
184
English: (to) evolve
(zich) ontwikkelen [ontwikkelde zich/hebben zich ontwikkeld] | E.g. In enkele jaren tijd ontwikkelde Spanje zich tot een moderne democratie.
185
English: (the) evolution
(de) ontwikkeling[-en] | E.g. De westerse media hebben te weinig aandacht voor de politieke ontwikkelingen in Latijns-Amerika.
186
English: (the) empire
(het) rijk[-en] | E.g. Aan het begin van de 9e eeuw bezat Karel de Grote een rijk dat bijna zo groot was als de huidige EU.
187
English: (the) summit
(de) top[-pen] | E.g. De Europese top vond plaats in Berlijn.
188
English: (to) negotiate
onderhandelen [onderhandelde/hebben onderhandeld] | E.g. De regering zal nooit onderhandelen met terrorist.
189
English: (the) negotiation
(de) onderhandeling[-en] | E.g. De onderhandelingen tussen Europa en Amerika zijn gestopt.
190
English: (the) code
(de) code[-s] | E.g. Via een geheime code kun je die deur openen.
191
English: (the) peace
(de) vrede | E.g. Na jaren van oorlog is er eindelijk vrede in het land.
192
English: (the) war
(de) oorlog[-logen] E.g. Oorlog kan nooit een oplossing zijn voor problemen tussen landen. (oorlog voeren) = (in oorlog zijn) E.g. Irak voerde in de jaren '80 oorlog met Iran/Die landen zijn op dit ogenblik met elkaar in oorlog.
193
officieel zeggen dat je een oorlog begint
(de oorlog verklaren) | E.g. In 1337 verklaarde Engeland de oorlog aan Frankrijk.
194
English: (the) World War
(de) wereldoorlog | E.g. De Eerste Wereldoorlog was afgelopen in 1918.
195
English: (the) enemy
(de) vijand | E.g. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was Duitsland de vijand van Nederland.
196
English: (the) risk/danger
(het) gevaar[-varen] | E.g. De gevaren voor de soldaten zijn groot.
197
English: run a risk
(gevaar lopen) = (het risico lopen) | E.g. Je loopt gevaar als je reist in oorlogsgebied. / Wie een oorlog begint, loopt het risico te verliezen.
198
English: (to) fight
vechten [vocht/hebben gevochten] | E.g. in het leger leer je vechten in moeilijke omstandigheden.
199
English: (the) fight/battle
het gevecht[-en] = (de) strijd
200
Een gevecht tussen verschillende legers
(de) slag[-en] | E.g. Napoleon verloor op 18 Juni 1815 de Slag bij Waterloo.
201
English: (to) battle/combat/fight/struggle
Strijden [streed/hebben gestreden] | E.g. De burgers van dat land hebben gestreden voor hun vrijheid.
202
English: (the) military
(de) militair[-en]
203
English: military
militair
204
English: in military service
(in militaire dienst)
205
English: (the) army
(het) leger[-s]
206
English: (the) unit
(de) eenheid[-heden] | E.g. Frankrijk stuurt twee militaire eenheden naar het gebied.
207
English: (the) soldier
(de) soldaat[-daten]
208
English: (the) officer (in the army)
(de) officier[-en/-s]
209
English:(the) captain
(de) kapitein[-s]
210
English: (to) carry out/execute
uitvoeren [voerde uit/hebben uitgevoerd] | E.g. De Generaal wil dat zijn plannen meteen woorden uitgevoerd.
211
English: (to) execute (an order)
(een bevel uitvoeren) | E.g. De soldaten voerden de bevelen uit.
212
English: (the) execution
(de) uitvoering | E.g. De soldaten wachten op de uitvoering van het plan.
213
English: (the) camp
(het) kamp[-en]
214
English: (to) target
richten (op) [richtte/hebben gericht] | E.g. Je moet je geweer goed leren richten. / De overvaller richtte zijn pistool op de bankbediende.
215
English: (to) shoot
schieten [schoot/hebben geschoten]
216
English: (the) shooting
(het) schot[-en]
217
English: (the) aim
(het) doel[-en]
218
English: (to) kill
doden [doodde/hebben gedood] | E.g. Bij een boomaanslag zijn vorige week 23 burgers gedood.
219
English: (to) win
winnen [won/hebben gewonnen] E.g. Wie heeft de strijd gewonnen? (de oorlog winnen) E.g. De Verenigde Staten en hun bondgenoten hebben de Tweede Wereldoorlog gewonnen.
220
English: (to) lose
Verliezen [verloor/hebben verloren] E.g. De vijand heeft de slag om de brug verloren. (de oorlog verliezen) E.g. Duitsland heeft de Tweede Wereldoorlog verloren.
221
English: humane/humanly
Menselijk | E.g. Gevangenen moeten altijd menselijk worden behandeld.
222
English: (to) protest
protesteren (tegen) [protesteerde/hebben geprotesteerd] | E.g. De bevolking protesteert tegen de plannen van de regering.
223
English: (to) oppose
``` zich verzetten (tegen) [verzette zich/hebben zich verzet] E.g. Het volk verzet zich tegen de leiders van de dictatuur. ```
224
English: (the) resistance
(het) verzet | E.g. Het verzet tegen de regering is goed georganiseerd.
225
English: (the) asylum seeker
(de) asielzoeker[-s]
226
English: (to) flee
vluchten [vluchtte/is gevlucht] | E.g. Door de moeilijke situatie in zijn land is hij naar buitenland gevlucht.
227
English: (the) industry
(de) industrie[en]
228
English: (the) industrial
industrieel
229
English: (the) product
(het) product[-en]
230
English: (the) factory
(de) fabriek[-en]
231
English: (the) machine
(de) machine[-s]
232
English: (the) vending machine
(de) automaat[-maten] | E.g. Heb je kleingeld voor de koffieautomaat?
233
English: automatic
automatisch = vanzelf | E.g. Leg gewoon alle papieren hier op het kopieeren apparaat, en de machine kopieert automatisch alles.
234
English: (the) power/force/employee
(de) kracht[-en] | E.g. Deze machine heeft dezelfde kracht als duizend mensen samen! / Ilse is een van de beste krachten op onze afdeling.
235
English: (the) norm/standard
(de) norm[-en] | E.g. Elke machine moet aan de veiligheidsnormen voldoen.
236
English: (the) type
(het) type[-s/-n]
237
English: (the) hand
(de) hand[-en] | E.g. Handenarbeid is soms erg zwaar werk.
238
English: handmade
(met de hand gemaakt) | E.g. Deze vaas is met de hand gemaakt.
239
English: (blue collar) worker
(de) arbeider[-s] | E.g. In die fabriek werken meer dan 250 arbeiders.
240
English: (to) repair
herstellen [herstelde/hebben hersteld] | E.g. Mijn vader heeft mijn kapotte fiets hersteld.
241
English: (the) production
(de) productie
242
English: technical
technisch
243
English: technics
(de) techniek[-en]
244
English: (the) engineer
(de) ingenieur[-s]
245
English: (the) rope
(het) touw[-en] | E.g. Doe de zak maar dicht met een touwtje.
246
English: (the) material
(het) materiaal[-alen]
247
English: (the) office
(het) kantoor[-toren] E.g. Het kantoor is elke dag open van 9 tot 16 uur. (op kantoor) E.g. Morgen ben ik pas om 11 uur op kantoor. Ik moet eerst naar de dokter
248
English: (the) (work) desk/ (particular) office
(het) bureau[-s] E.g. Op mijn bureau staan een computer, een telefoon en een foto van mijn kinderen. / Het politiebureau bevindt zich in de Dorpsstraat.
249
English: present
aanwezig | E.g. Op de vergadering was niet iedereen aanwezig.
250
English: absent
afwezig | E.g. Op maandag is onze directeur afwezig; hij werkt dan thuis.
251
English: reachable/attainable
bereikbaar | E.g. De politie en de brandweer moeten dag en nacht bereikbaar zijn.
252
English: (to) lead/manage
leiden [leidde/hebben geleid] = besturen [bestuurde/hebben bestuurd] E.g. Meneer Davidse leidt de afdeling onderzoek/Het bedrijf wordt bestuurd door twee broers. (de vergadering leiden) E.g. De voorzitter leidt de vergadering, en hij [rpbeert dat efficient te doen.
253
English: (the) manager
(de) manager[-s] | E.g. Een manager wil elk jaar betere resultaten behalen.
254
English: (the) management
(het) bestuur = (de) leiding | E.g. Het bestuur bestaat uit vier mensen.
255
English: (the) secretary
(de) secretaris[-sen] (male)/(de) secretaresse[-s/-n] (female)
256
English: (the) assistant
(de) assistent[-en] (male)/(de) assistente[-s] (female)
257
English: (the) telephone
(de) telefoon
258
English: (the) answering machine
(het) antwoordapparaat[-raten]
259
English: (the) fax
(de) fax[-en]
260
English: via fax
(per fax/over de fax)
261
English: (to) fax
faxen [faxte/hebben gefaxt]
262
English: (the) computer
(de) computer[-s]
263
English: (the) letter
(de) brief [brieven]
264
English: (to) compose
opstellen [stelde op/hebben opgesteld] | E.g. Weet jij hoe je een goede brief moet opstellen?
265
English: (the) email
(de) e-mail[-s]
266
English: (the) (official) note
(de) nota[-'s] | E.g. In de nota van de directeur staat dat iedereen uiterlijk om 9 uur aanwezig moet zijn.
267
English: (to) take a note (inform.)
(nota nemen van iets) | E.g. De minister heeft nota genomen van de opmerkingen van zijn medewerkers.
268
English: (the) report
(het) rapport[-en] | E.g. In het rapport staat dat we goed samenwerken.
269
English: (to) see/glance over
Inzien [zag in/hebben ingezien] | E.g. Iedereen op de afdeling mag het rapport inzien.
270
English: (the) dossier
(het) dossier[-s]
271
English: (the) archive
(het) archief[-chieven]
272
English: (the) (computer) file
(het) (computer) bestand[-en] | E.g. Dit is het bestand met alle telefoonnummers en e-mailadressen van het personeel.
273
English: (to) organize [organiseerde/hebben georganiseerd]
organiseren [organiseerde/hebben georganiseerd]
274
Ontstaan, beginnen te bestaan, plaatsvinden | English: (to) come into place
tot stand komen [kwam tot stand/is tot stand gekomen] | E.g. Na lang overleg is er binnen het bedrijf een nieuwe structuur tot stand gekomen.
275
Doen ontstaan | English: (to) put into place
tot stand brengen [bracht tot stand/hebben tot stand gebracht] E.g. We hebben een schitterend project tot stand gebracht.
276
English: (the) coffee machine
(het) koffiezetapparaat[-raten]
277
English: (the) trade
(de) handel | E.g. Als de handel bloeit, gaat het goed met de economie/Mijn vader heeft een fietsenhandel.
278
English: (to) do trading
(handeldrijven) | E.g. George drijft handel in tweedehands auto's
279
English: (the) foreign trade
((de) buitenlandse handel)
280
English: (to) exchange
ruilen [ruilde/hebben geruild] E.g. Voordat er geld bestond, ruilden de mensen. (in ruil voor) E.g. In ruil voor dat chocolaatje krijg je deze koek van mij.
281
English: (the) market
(de) markt[-en] | E.g. Groenten en fruit koopt Lisa meestal op de markt./Er is een grote markt voor luxeproducten.
282
English: (to) import
invoeren [voerde in/hebben ingevoerd] | E.g. Nederland voert sinaasappels in uit Spanje.
283
English: (to) export
uitvoeren [voerde uit/hebben uitgevoerd] | E..g. Rusland voert grote hoeveelheden olie en gas uit.
284
English: (the) supply/offer
(het) aanbod | E.g. Het aanbod in die winkel is erg groot.
285
English: (the) demand and supply
(vraag en aanbod) | E.g. De verhouding tussen vraag en aanbod bepaalt de prijs van een product.
286
English: (the) stock
(de) voorraad[-raden] | E.g. De voorraad van de winkel ligt in een ander gebouw.
287
vollediger maken/vol maken. | English: (to) fill
aanvullen [vulde aan/hebben aangevuld] | E.g. De winkelier heeft de voorraad blikken in de winkel aangevuld.
288
English: (to) complement
(elkaar aanvullen) | E.g. De secretaresse en de bedrijfsleider vullen elkaar goed aan.
289
English: (the) company
(het) bedrijf [-drijven] = (de) onderneming[-en] | E.g. Het vervoerbedrijf Lemmens verhuurt auto's en vrachtwagens
290
English: working/in cooperation/functioning
(in bedrijf zijn) | E.g. Als de machine in bedrijf is , mag je hem niet uitzetten.
291
English: (the) (joint stock) company
(de) maatschappij[-en] | E.g. Hendrik werkt voor een grote oliemaatschappij.
292
English: private
particulier = prive | E.g. Is TNT Post een particulier bedrijf of een overheidsbedrijf?
293
English: (the) director
(de) directeur[-en/-s](male)/(de) directrice[-s] (female)
294
English: (the) issue/case/store
(de) zaak [zaken] | E.g. Ik moet een paar zaken regelen/De politie zal die zaak onderzoeken/Marga heeft een eigen kledingzaak.
295
English: for business
(voor zaken) | E.g. Toon moet voor zaken naar het buitenland.
296
English: (to) do business/negotiate
(zaken doen) | E.g. We doen al lange tijd zaken met die firma.
297
English: a bad thing
(een slechte zaak) | E.g. Moeten we meer belastingen gaan betalen? Dat is een slechte zaak!
298
English: (the) way it should be/procedure
(de gang van zaken) | U zult al die formulieren moeten invullen. Dat is de normale gang van zaken.
299
English: (to) settle a case
(een zaak regelen) | E.g. Ik moet nog een zaak regelen met mijn advocaat.
300
English: (to) order
bestellen [bestelde/hebben besteld]
301
English: (the) order
(de) bestelling[-en]
302
English: (to) buy
kopen [kocht/hebben gekocht]
303
English: (to) sell
verkopen [verkocht/hebben verkocht]
304
English: (the) profit
(de) winst | E.g. Ons bedrijf heeft vorig jaar veel winst gemaakt.
305
English: (the) loss
(het) verlies[-liezen] E.g. Het voorbije jaar maakten we veel verlies. (met winst/verlies verkopen) E.g. Omdat niemand de producten wilde, hebben we ze met verlies moeten verkopen. (winst/verlies maken) E.g. Dit jaar heeft het bedrijf eindelijk weer winst gemaakt.
306
English: (the) article/product
(het) artikel[-s/-en]
307
English: (the) good
(het) goed[-eren]
308
English: available
beschikbaar
309
Zorgen voor/vervullen (meestal gebruikt in combinatie met het woord behoefte) English: provide/serve
voorzien in [voorzag in / hebben voorzien in] E.g. De wet voorziet in een aantal strenge maatregelen/Dit nieuwe product voorziet in een behoefte: de mensen zullen er blij mee zijn.
310
English: (the) VAT
(de) BTW (=belasting over de toegevoegde waarde)
311
English: inclusive
inbegrepen = inclusief
312
English: exclusive
exclusief
313
English: (to) send
(ver)sturen[verstuurde/hebben verstuurd//stuurde/hebben gestuurd] = (ver)zenden [verzond/hebben verzonden//zond/hebbengezonden] E.g. We versturen de facturen aan het eind van de maand.
314
English: (the) reminder
(de) herinnering[-en] | E.g. Als je je elektriciteitsrekening niet op tijd betaalt, krijg je een herinnering.
315
English: (the) bill
(de) rekening[-en]
316
English: (to) deliver
leveren [leverde/hebben geleverd]
317
English: lack
ontbreken [ontbrak/hebben ontbroken- | E.g. Er ontbreekt 50 euro in de kassa.
318
English: (the) marketing
(de) marketing
319
English: (the) marketing department
(de) marketingafdeling[-en]
320
English: (the) marketing manager
(de) marketingmanager[-s]
321
English: (the) commercial/advertisement
(de) reclame[-s]
322
English: (the) competition
(de) concurrentie | E.g. Door de concurrentie dalen de prijzen.
323
English: (to) establish/set up
oprichten [richtte op/hebben opgericht] = opzetten [zette op/hebben opgezet] E.g. Stijn heeft een computerbbedrijf opgericht.
324
English: (to) expand/enlarge
uitbreiden [breidde uit/hebben uitgebreid] | E.g. De firma wil uitbreiden en gaat zijn producten ook op de Amerikaanse markt proberen te verkopen.
325
English: (to) limit
beperken [beperkte/hebben beperkt] | E.g. We moeten het aantal projecten beperken, want er is niet genoeg geld.
326
English: be limited to
(zich beperken tot) | E.g. De manager beperkte zich tijdens de de vergadering tot de belangrijkste punten.
327
English: limited
beperkt | E.g. Het aanbod van elektrische apparaten in de supermarkt is beperkt.
328
English: (the) client
(de) klant[-en]
329
English: (to) give service/serve
bedienen [bediende/hebben bediend]
330
English: payable/reasonable price
betaalbaar
331
English: beneficial
voordelig
332
English: economy
(de) economie
333
English: Economic/economical
economisch
334
English: (to) increase
stijgen [steeg/is gestegen] = toenemen [nam toe/is toegenomen] E.g. De prijs van sigaretten is weer gestegen / De wraag naar goedkope vliegtickets neemt toe.
335
English: (to) decrease
dalen [daalde/is gedaald] = afnemen [nam af/is afgenomen] E.g. In enkele jaren tijd is de prijs van mobiele telefoons enorm gedaald/Het aantal mensen dat altijd cash betaalt neemt af.
336
English: (the) growth
(de) groei = (de) stijging
337
English: cost
kosten [kostte/hebben gekost] | E.g. Hoeveel kost een kilo suiker?
338
English: (the) money
(het) geld
339
English: ilegal money (which you dont pay tax)
(zwart geld)
340
English: (to) pay with the exact amount
(met gepast geld betalen) | E.g. Het spijt me, ik kan niet met gepast geld betalen. Ik heb enkel een briefje van honderd euro.
341
English: (the) banknote
(het) bankbiljet[-ten] = (het) briefje[-s]
342
English: (to) earn
verdienen [verdiende/hebben verdiend] | E.g. Hoeveel verdien je eigenlijk met je nieuwe baan?
343
English: (to) produce
opbrengen [bracht op/hebben opgebracht] = opleveren [leverde op/hebben opgeleverd] E.g. Hoeveel heeft de verkoop van jullie huis eigenlijk opgebracht? / We verhuren een kamer aan een student en dat lever ons een beetje extra geld op.
344
English: (to) count/have
tellen [telde/hebben geteld] E.g. Ik tel tot tien en dan kom ik jullie zoeken / Kun jij even het geld tellen dat in de kassa zit? / Ons kantoor telt meer dan dertig medewerkers.
345
English: (the) amount
(het) bedrag[-en]
346
English: (to) pay an amount
bedragen [bedroeg/hebben bedragen] | E.g. Hoeveel bedraagt je salaris?
347
English: (the) quantity
(de) hoeveelheid[-heden]
348
English: (the) Euro
(de) euro
349
Een bankbiljet van tien euro
(het) tientje[-s]
350
Honderdduizend euro
(de) ton | E.g. Voor hun appartement hebben ze meer dan twee ton betaald.
351
English: (the) (exchange) rate
(de) (wissel)koers[-en]
352
English: (the) credit card
(de) creditcard[-s] = (de) kredietkaart[-en]
353
English: (the) bank card
(de) bankpas[-sen] = (de) bankkaart[-en]
354
English: (the) pin code
(de) pincode
355
English: (the) bank
(de) bank | op de bank
356
English: (the) bank account
(de) (bank)rekening[-en]
357
English: (to) open a bank account
(een rekening openen)
358
verdwijnen van je rekening omdat je voor iets betaalt
(van je rekening af gaan) E.g. Elke maand gaat aft er automatisch een bedrag voor mijn ziektekostenverzekering van mijn rekening af. (geld op een rekening zetten) E.g. Elke maand zet ik vijftig euro op mijn sparrekening.
359
English: (to) transfer
overmaken [maakte over/hebben overgemaakt] = overschrijven [schreef over/hebben overgeschreven] = gireren [gireerde/hebben gegireerd]
360
Een papier waarmee je een rekening kunt betalen via je bank rekening
(de) acceptgirokaart[-en] = (het) overschrijvingsformulier[-en]
361
English: (the) bank staff
(de) bankmedewerker[-s] = (de) bankbediende[-s/-n]
362
English: (the) bank director
(de) bankdirecteur[-en/-s]
363
English: (the) branch
(het) filiaal[-alen] = (de) vestiging[-en]
364
English: (the) safe
(de) kluis [kluizen] = (de) safe[-s]
365
English: (the) cash register
(de) kas[-sen]
366
English: (to) take money (from the bank) / pay with bank card
opnemen [nam op/hebben opgenomen] = pinnen [pinde/hebben gepind] E.g. Ik ga even geld opnemen bij de bank. / Voor we het restaurant binnengaan, moet ik nog even pinnen/ In elke supermarkt kun je tegenwoordig pinnen.
367
English: (to) pay
betalen [betaalde/hebben betaald]
368
English: (to) spend
besteden [besteedde / hebben besteed] | E.g. Loes besteedt veel tijd en geld aan haar hobby.
369
English: (to) spend money
uitgeven [gaf uit/hebben uitgegeven] | E.g. We hebben deze maand een beetje te veel uitgegeven.
370
English: (the) value
(de) waarde[-n/-s]
371
English: worth
waard | E.g. Is je huis veel geld waard?
372
English: really interesting, important
(de moeite waard) | E.g. Dat boek moet je echt lezen. Het is de moeite waard.
373
English: (to) borrow
lenen (van/aan) [leende/hebben geleend]
374
English: (the) condition /requirement
(de) voorwaarde[-n] = (de) eis[-en] | E.g. Wat zijn de voorwaarden om een lening te krijgen?
375
English: (the) insurance
(de) verzekering[-en]
376
English: (to) subscribe/buy an insurance
(een verzekering afsluiten) E.g. Omdat we naar Afrika op vakantie gaan, heb ik een reisverzekering afgesloten. / De bank sluit ook brandverzekeringen af.
377
English: (the) health insurance
(een ziektekostenverzekering)
378
English: (the) premium
(de) premie[-s]
379
English: financial
financieel
380
English: (the) share
(het) aandeel[-delen]
381
English: (the) stock exchange
(de) beurs E.g. De beurs van New York ligt in Wall Street (op de beurs) E.g. Op de beurs van Brussel zijn vandaag weinig aandelen verkocht
382
English: (the) payment
(de) betaling[-en] | E.g. De meeste internationale betalingen doet men in dollars.