Chapter 17-18 Flashcards
(233 cards)
English: (the) system
(het) systeem[-temen]
English: (to) connect
aansluiten (op) [sloot aan/hebben aangesloten]
E.g . De technicus heeft de computers aangesloten op het internet.
English: (to) call
(op)bellen [belde/hebben gebeld] = telefoneren [tele
E.g Ik bel je morgen (op) om een afspraak te maken,
English: (the) telephone
(de) telefoon[-s]
E.g. Mark, de telefoon gaat. Neem jij op?
(er is telefoon)
E.g. Mama! Er is telefoon voor jou!
English: (the)phone message
een telefoontje = een belletje
E.g. We wachten op een telefoontje van de dokter. / Geef even een belletje als je hulp nodig hebt.
English: (the) mobile phone
(de) mobiele telefoon[-s] = (de) gsm[-‘s] = (het) mobieltje[-s]
English: (the) telephone number
(het) (telefoon)nummber[-s]
E.g. Mijn telefoonnummer heeft tien cijfers.
English: (to) dial a number
(een nummer kiezen)
E.g. Ik heb het verkeerde nummer gekozen.
English: (the) telephone booth
(de) telefooncel[-len]
E.g. In een telefooncel kun je met munten bellen.
English: (the) telephone card
(de) telefoonkaart[-en]
E.g. Deze telefoonkaart kost tien euro en ik kan er vijf uur mee bellen.
English: (the) telephone conversation
(het) telefoongesprek[-en]
E.g. Een internationaal telefoongesprek kost niet meer zo veel als 10 jaar geleden.
English: (the) telephone book
(het) telefoonboek[-en] = (de) telefoongids[-en]
E.g. Jan heeft een geheim nummer. Zijn nummer staat dus niet in het telefoonboek.
English: (the) telephone bill
(de) telefoonrekening[-en]
E.g. Anna heeft deze maand veel gebeld. Haar telefoonrekening is erg hoog.
English: (the) message
(het) bericht[-en] = (het) berichtje[-s] = (de) boodschap[-pen]
E.g. Ze is er niet. Zal ik een boodschap inspreken op haar antwoordapparaat?
(bericht krijgen)
E.g. We krijgen zojuist bericht dat er problemen zijn in de regering.
English: (to) record
inspreken [sprak in/hebben ingesproken]
E.g. Omdat hij niet thuis was, heb ik een boodschap ingesproken op zijn antwoordapparaat.
English: (the) answering machine
(het) antwoordapparaat[-raten]
E.g. “Dit is het antwoordapparaat van Emma. Laat een boodschap achter na de piep.”
English: (the) beep (sound)
(de) piep(toon)
E.g. “Laat een berichtje achter na de piep”
English: (the) fax
(de) fax[-en]
E.g. De fax staat naast de telefoon/Heb je die fax al gelezen?
(per fax/over de fax)
E.g. Ik stuur je de brief per post en per fax
English: (to) fax
faxen [faxte/hebben gefaxt]
E.g. Kunt u mij een kopie van de rekening faxen?
English: (the) dial tone
(de) kiestoon[-tonen]
E.g. Zodra je de kiestoon hoort, kun je het nummer kiezen.
English: (to) connect (with)
verbinden (met) [verbond/hebben verbonden]
E.g. Kunt u me verbinden met de directeur?
English: wrong number
(verkeerd verbonden)
E.g. Is dit niet het nummer van de heer Jansen? Sorry, dan ben ik verkeerd verbonden.
Iemand met iemand anders in contact brengen via de telefoon
English: (to) connect (you with)
Doorverbinden [verbond door/hebben doorverbonden]
E.g. Een moment alstublieft, dan verbind ik u door met de heer Van Wijk.
English: busy
Bezet = in gesprek
E.g. De lijn is bezet. Ik zal straks even terugbellen.