Chapter 10 Flashcards

1
Q

Discrete emotietheorie

A

emoties zijn aangeboren en zijn vanaf de geboorte van elkaar te onderscheiden, elke emotie gaat gepaard met een specifieke set van lichamelijke reacties en gezichtsuitdrukkingen

  • Emotionele reacties zijn niet gebaseerd op cognitie
  • Baby’s hebben een set van emoties, zonder dat er geleerd kan zijn over deze emoties
  • Bepaalde expressies van emoties zijn over de hele wereld hetzelfde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Functionalistenbenadering

A

emoties zijn afhankelijk van de omgeving, de functie van emoties is om actie te ondernemen om een bepaald doel te bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ontwikkeling van emoties 1e maand

A

baby glimlacht soms in slaap( =reflex)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ontwikkeling van emoties 3e tot 8e week

A

> baby lacht door externe stimuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ontwikkeling van emoties 6e tot 7e week

A

baby’s gaan sociaal glimlachen, dus lachen naar bekende mensen
 Eerste tekenen van angst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

ontwikkeling van emoties 4e maand

A

bewust van onbekende objecten en gebeurtenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ontwikkeling van emoties 6e maand

A

eerste tekenen van verrassing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

ontwikkeling van emoties 8e tot 13e maand

A

vertonen van angst wanneer ze gescheiden worden van primaire verzorgers ( = scheidingsangst)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ontwikkeling van emoties einde eerste levensjaar

A

lachen om onverwachte dingen

 Boosheid wordt als een aparte emotie gezien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

ontwikkeling van emoties tweede - derde levensjaar

A

zelfbewuste emoties, zoals trots, schaamte, schuldgevoel en verlegenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

AFFEX

A

systeem voor het coderen van emoties bij baby’s waarbij bepaalde gezichtsexpressies en bewegingen van gezichtsspieren gelinkt worden aan bepaalde emoties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Onderzoek met AFFEX:

A
  • Hoe meer kinderen boosheid en verdriet lieten zien > Hoe meer mentale problemen en gezondheids- en gedragsproblemen ze lieten zien 6 maanden later
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

ontwikkeling emoties van anderen identificeren 3 maanden

A

onderscheid maken tussen gezichtsexpressies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Sociaal refereren

A

gebruiken van de gezichtsexpressie of vocale cues van een ouder of andere volwassene om te beslissen hoe om te gaan met nieuwe, ambigue of mogelijke dreigende situaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Emotionele intelligentie

A

vaardigheid om informatie over emoties cognitief te verwerken en deze informatie te gebruiken om zowel gedachten als gedrag te besturen en de vaardigheid om eigen emoties en die van anderen te begrijpen door gezichtsexpressies, lichaamstaal en spreektoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoge emotionele intelligentie:

A

 Minder vaak agressief gedrag
 Hoger zelfvertrouwen
 Persoonlijkheid
 Cognitieve intelligentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

ontwikkeling emoties van anderen identificeren vanaf 1,5 jaar

A

overdreven en neppe emoties herkennen

18
Q

ontwikkeling emoties van anderen identificeren vanaf 4 - 6 jaar

A

kinderen kunnen een accurate verklaring geven voor waarom hun leeftijdsgenootjes negatieve emoties laten zien
 Begrijpen dat bepaalde emoties ervaren kunnen worden door je dingen uit het verleden te herinneren
 Worden bewust van cognitieve processen die gerelateerd zijn aan emotie
 Bewust van het feit dat emotionele intensiteit afneemt na een tijdje
 Leren dan mensen meerdere emoties tegelijkertijd kunnen ervaren

19
Q

Display regels

A

normen in een bepaalde sociale groep over wanneer, waar en hoe vaak iemand zijn of haar emoties laat zien en wanneer iemand deze moet maskeren of onderdrukken

20
Q

ontwikkeling emoties van anderen identificeren vanaf 8 jaar

A

je goed aan de display regels kunnen houden

21
Q

Emotieregulatie

A

set van zowel bewuste als onbewuste processen die gebruikt worden om emotionele ervaringen en expressies te monitoren en te moduleren

22
Q

ontwikkeling reguleren van emoties 5 maanden

A

repetitieve acties die arousal reguleren door een positieve fysieke sensatie te bieden, zoals het zuigen op de vingers ( = zelfcomforting gedrag )

23
Q

 Zelfafleiding

A

wegkijken van de verontrustende stimulus om zo het arousallevel te reguleren

24
Q

ontwikkeling reguleren van emoties 9 - 12 maanden

A

kinderen worden bewust van de eisen van hun ouders en gaan zich hiernaar gedragen

25
Sociale competentie
vaardigheid om persoonlijke doelen te behalen in sociale interacties terwijl tegelijk een positieve relatie wordt behouden met anderen
26
Emotionele socialisatie
proces waarin kinderen de waarden, standaarden, vaardigheden, kennis en gedragingen krijgen aangeleerd dat gepast is voor hun huidige en toekomstige rol in hun cultuur
27
Amerikaanse cultuur:
Onafhankelijk, assertief, moedigt expressie van emotie aan |  Meer negatieve emoties tonen
28
Chinese cultuur:
Onderling afhankelijk, willen graag bij een groep horen, werken toe naar een harmonieuze samenleving  Minder negatieve emoties tonen
29
Temperament
individuele verschillen in emotie, activiteitslevel en aandacht, die in verschillende contexten gezien worden en aanwezig vanaf de babytijd, waardoor gedacht wordt dat het genetisch bepaald is.
30
Thomas en Chess 4 groepen baby’s:
Groep 1: makkelijke baby’s (40%) Groep 2: moeilijke baby’s (10%) Groep 3: langzaam op te warmen baby’s (15%) Groep 4: past niet in een van de bovenstaande groepen
31
5 dimensies van temperament volgens Rothbart:
1. Angst 2. Stress/woede/frustratie 3. Aandachtsspan 4. Activiteitsniveau 5. Glimlachen
32
Activiteit in de linker frontaalkwab:
 Benaderingsgedrag  Positief affect  Exploratie  Socialisatie
33
Activiteit in de rechter frontaalkwab:
 Terugtrekken  Onzekerheid  Angst
34
- Goodness-of-fit type temperament
type temperament moet ook passen bij de situatie waarin een kind zich bevindt (sociale omgeving, verwachtingen van ouders)
35
- Differiëntiële vatbaarheid
hetzelfde kenmerk kan kinderen sterk risico laten lopen op negatieve uitkomsten als ze blootgesteld worden aan een ruwe omgeving en laten bloeien als ze blootgesteld worden aan een positieve omgeving.
36
Toxische stress
ervaring van overweldigende niveaus van stress zonder de ondersteuning van volwassenen om de effecten te helpen verzachten
37
Equifinaliteit
concept dat verschillende oorzaken kunnen leiden tot dezelfde mentale stoornis
38
Multifinaliteit
concept dat bepaalde risicofactoren niet altijd leiden tot een mentale stoornis
39
Behandeling van internaliserende mentale problemen:
- Combinatie van drugtherapie met cognitieve gedragstherapie | - Alleen drugtherapie kan ernstige bijwerkingen hebben
40
Co-ruminatie
bespreken van emotionele problemen met een ander