laatste hoop Flashcards

(53 cards)

1
Q

gedesoriënteerde hechting

A

verwarrende / tegenstrijdige reacties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

onzekere/vermijdende hechting

A

negeert de moeder nadat zij hem of haar verlaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

onzeker/ambivalent

A

heel neurotisch, boos bij terugkomst op moeder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

cerebrale cortex

A

meest menselijk deel van de hersenen, neemt 80% vd hersenen in beslag en is opgedeeld in kwabben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

evaring=afhankelijke plasticiteit

A

neurale connecties worden gelegd en georganiseerd als resultaat van individuele ervaringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

ervaring-verwachte plasticiteit

A

hersenen vormen zich als resultaat van hedendaagse ervaring in een normale omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

multifactoriaal

A

eigenschappen worden beïnvloedt door zowel omgeving als door genen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

norm van reactie

A

genotype kan resulteren in verschillende fenotypen, wijst naar alle verschillende soorten die kunnen ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

instrumentele conditionering

A

vorming van gedrag door beloning van gewenst gedrag en straffen van ongewenst gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

perceptueel leren

A

dmv differentiatie en affordances

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

differentiatie

A

extractie van de constant veranderlijke stimuli van de omgeving; bijv; een boos gezicht met een boos geluid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

affordances

A

mogelijkheden voor een actie, welke acties je kan uitvoeren met verschillende types stimuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

contrast gevoeligheid

A

mogelijkheid om verschillen tussen lichte en donkere gebieden te onderscheiden in visuele patronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

self-locomotion

A

baby’s zijn in staat zichzelf te verplaatsen door de omegeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

visual acuity

A

visuele scherpte, dit is de mate van visuele discriminatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

mofeem

A

kleinste stukjes taal die nog betekenis hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

overextentie

A

als een kind een woord overdreven vaak gebruitk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

overregulrisatie

A

kinderen gebruiken onregelmatige vorm van woord als regelmatige vorm; breek-breekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

foneem

A

kleine stukjes geluid die taal kan produceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

fonologische ontwikkeling

A

overname van kennis over geluiden van taal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

pragmatisch ontwikkeling

A

leren hoe je een taal praktisch gebruikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

productie

A

spreken, schrijven of uitbeelden naar anderen

23
Q

semantsiche ontwikkeling

A

leren van betekenissen van uitdrukkingen van taal

24
Q

syntactische ontwikkeling

A

leren van de regels van een taal

25
categorische perceptie
ontvangen van bepaalde spraakgeluiden die behoren tot een bepaalde categorie, door verschillen in ritme enz
26
collectieve monologen
een gesprek hebben, maar het allebei alleen maar over jezelf hebbe
27
fast mapping
proces waarbij op een snelle manier een nieuw woord geleerd wordt, door het horen van een bekend woord en een tegenovergesteld onbekend woord, of omgekeerd
28
holophrastic period
periode waarin het kind 1 woord gebruikt om iets duidelijk te maken
29
pragmatische aanwijzinge
aspecten van sociale contexten die kinderen helpen bij het leren van de betekenissen van de woorden
30
prosody
een karakteristiek ritme, tempo, melodie, intonatie patronen, etc
31
syntactic bootstrappign
strategie om grammaticale structuren van hele zinnen te gebruiken om de betekenis van woorden te leren
32
telegrafische spraak
kinderen gebruiken een soort telegramstijl van woorden
33
universele grammatica
volgens chomsky worden mensen hiermee geboren; set van abstracte en onbewuste regels die bekend zijn in alle talen
34
voice onset time
tijdsduur tussen het moment dat lucht door de lippen gaat en het moment dat de stembanden beginnen te vibreren; baby'skunnen hier beter onderscheid in maken dan volwassenen
35
woord segmentatie
proces waarbij ontdekt wordt waar woorden beginnen en eindigen in vloeiende spraal
36
conduct stoornis
stoornis die zich kenmerkt door ernstig antisociaal gedrag en agressief gedrag of vernietiging van andermans toebehoren of rechten
37
oppositional defiant stoornis
stoornis die zich uit in aanhoudende uitingen van boze, uitdagende of irriterende gedragingen die niet passen bij de leeftijd
38
sociale conventionele beoordeling
beslissingen die betrekking hebben op regulaties die ervoor zorgen dat er sociale coördinatie en organisatie is
39
chronosysteem
overtuigingen van de samenleving, samenleving zelf, normen en waarden enzo, die de ontwikkeling van het kind beïnvloeden
40
exosysteem
omstandigheden waar het kind niet zelf aan deelneemt, maar wel invloed op het kind hebben
41
macrosysteem
cultuur, subculturen, sociale groepen waar de andere systemen ingebed zijn
42
mesosysteem
interconnecties in het microsysteem
43
microsysteem
directe omgeving van het kind waar het zelf ook in deelneemt
44
basic level
basisniveau; een boom
45
nummerieke gelijkheid
realisatie dat een N aantal objecten iets gemeenschappelijks heft, dit is het meest basale begrip bij aantallen
46
subordinatie level
ongergeschikte niveau, bijvoorbeeld de eikenboom
47
superordinate level
bovengeschikte niveau; bijvoorbeeld; plant
48
concrete operationele fase
7 - 12 jaar; geleerd om logisch te redeneren over abstracte dingen
49
encoding
basaal proces waarbij specifieke kenmerken van objecten en gebeurtenissen die belangrijk zijn in het geheugen worden gerepresenteerd
50
formele operationele fase
vanaf 12 jaar'; abstracte en hypothetische situaties en voorwerpen worden begrepen en overdacht
51
intersubjectiviteit
proces waarin mensen een wederzijds begrip delen over een onderwerp
52
overlapping waves theory
informatieverwerkingsbenadering die variabliteit van denken benadrukt en de ontwikkeling van probleemoplossend vermogen benadrukt
53
preoperationele fase
2-7 jaar;ervaringen in taal en plaatjes worden weergegeven en verwerkt