Chapter 14 Flashcards

1
Q

Piaget over ontwikkeling van moreel redeneren:

A
  • Interactie met leeftijdsgenoten draagt meer bij aan het moreel redeneren dan interactie met volwassenen
  • 2 fases + transitionele periode die kinderen doorlopen in ontwikkeling van moreel redeneren:
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q
  1. Heteronome moraliteit ( <7 jaar):
A
  • leren wat goed of fout is opbasis van de gevolgen, ipv motieven of intenties
  • denken dat regels onveranderlijk zijn
  • controle van de ouders is eenzijdig en dringend
  • regels zijn ‘echte’ dingen, geen product van de mens
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
  1. Transitionele periode ( 7 – 10 jaar oud
A

kind neemt een actievere rol in het redeneren over wat goed en fout is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
  1. Autonome moraliteit ( vanaf 11-12 jaar )
A

kind gaat motieven en intenties beoordelen van gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Kritiek op deze visie: piaget

A
  • Weinig bewijs dat interactie met leeftijdsgenoten morele ontwikkeling stimuleert, kwaliteit van interactie lijkt wel belangrijk te zijn
  • Piaget onderschatte vaardigheid van kinderen om zich bewust te zijn van opzettelijkheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kohlberg over ontwikkeling van moreel oordelen:

A
  • Ontwikkelingsproces van moreel redeneren verloopt in een specifieke opeenvolging van fases, die discontinue en hiërarchisch zijn:
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Niveau 1

A

preconventioneel moreel redeneren = zelfcecentreerd, focus ligt op het krijgen van beloningen en het vermijden van straffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q
  • Fase 1
A

oriënteren op straf en gehoorzaamheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q
  • Fase 2
A

instrumele en ruil oriëntatie = doen wat het beste is voor zichzelf en gelijke uitwisseling tussen mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Niveau 2

A

conventioneel moreel redeneren = gericht op sociale relaties, focus op naleving van sociale rechten en wetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
  • Fase 3
A

oriëntatie op wederzijdse interpersoonlijke verwachtingen, relaties en interpersoonlijke conformiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q
  • Fase 4
A

Oriëntatie op het sociale systeem en geweten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Niveau 3

A

postconventioneel moreel redeneren = gericht op idealen, waarin de focus ligt op morele principes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
  • Fase 5
A

oriëntatie op sociale contracten of individuele rechten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
  • Fase 6
A

universele ethische principes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Kritiek op deze theorie: Kohlberg

A
  • Geen goed onderscheid tussen morele issues en issues van sociale verdragen
  • Theorie is gebaseerd op enkel westerse normen en waarden
  • Argument dat verandering discontinu is; iedereen laat in verschillende situaties verschillende niveaus van moraliteit zien
  • Er zijn genderverschillen
17
Q

geweten

A

= intern regulatiemechanisme dat de vaardigheid van een individu vergroot om te conformeren aan gedragsnormen die in zijn of haar cultuur worden geaccepteerd

  • Beperkt antisociaal gedrag of desctructieve impulsen
  • Promoot naleving van de regels en normen
  • Zorgt voor een schuldgevoel
18
Q

Altruïstische motieven

A

redenen om iemand te helpen vanwege emphathie of sympathie voor anderen en later vanwege het verlangen om zich consistent met het bewustzijn en morele principes

19
Q

vanaf 2 jaar

A

beginnen met herkennen van morele waarden en regels en het krijgen van een schuldgevoel
- Ervaren van sympathie en emphathie

20
Q

vanaf 3 jaar

A

sociale normen begrijpen

21
Q

3 manieren waarop ouders prosociaal gedrag bij hun kinderen teweeg brengen:

A
  1. modellering en leren van pro-sociaal gedrag
  2. mogelijkheden voor het organiseren van prosociaal gedrag
  3. disciplineren en opwekken van pro-sociaal gedrag; vooral vrijwillig prosociaal gedrag, en discipline met redenatie
22
Q

Antisociaal gedrag

A

storend, vijandig of agressief gedrag, dat sociale normen of regels schendt en dat anderen beschadigd of waarbij van anderen geprofiteerd wordt

23
Q

Positive behavioral interventions and support (PBIS), 3 niveaus:

A
  1. primaire preventie gericht op iedereen
  2. secundaire preventie gericht op risicokinderen
  3. teritiaire preventie gericht op kinderen die aanhoudend negatief gedrag vertonen
24
Q

ontwikkeling van agressie12 maanden

A

vormen van agressie

25
ontwikkeling van agressie18 maanden
fysieke agressie
26
ontwikkeling van agressie 2-3 jaar
verhoging in frequentie van fysieke agressie
27
Oppositionele uitdagende stoornis (ODD)
stoornis die zich kenmerkt door aanhoudende uitingen van boze, uitdagende en irriterende gedragingen die niet passend zijn bij de leeftijd
28
Conduct Disorder (CD)
= stoornis die zich kenmerkt door ernstig antisociaal en agressief gedrag dat andere mensen pijn kan doen of vernietiging van andermans toebehoren of rechten
29
Reactieve agressie
emotioneel gedreven, antagonistische agressie, uitgelokt foor het feit dat andermans motieven als vijandig worden ervaren
30
Proactieve agressie
niet emotionele vorm van agressie die gericht is op het vervullen van een behoefte of een verlangen
31
Oorsprong van agressief of antisociaal gedrag:
- Biologische factoren - Socialisatie - Invloed van leeftijdsgenoten - Socio-economische status, lager inkomen > meer stressoren > meer agressie
32
Interventies die een positieve jeugdontwikkeling benadering gebruiken
focussen op het ontwikkelen en voeden van sterktes en vermogens in plaats van op het corrigeren van zwaktes en tekorten
33
Service leren
strategie voor het promoten van positieve jeugdontwikkeling die de schoolgebaseerde instructie en maatschappelijke betrokkenheid intergreert, om zo maatschappelijke verantwoordelijkehid te promoten en te verbeteren