Hoofdstuk 4 Flashcards

(42 cards)

1
Q

Piaget theorie:

A
  • Kind is een onderzoeker
  • Kinderen zijn gemotiveerd om te leren zonder instructies of beloningen van anderen
  • Er is interactie tussen de genen en de omgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Assimilatie

A

proces waarin inkomende informatie wordt verwerkt aan de hand van kennis die het kind al heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Accommodatie

A

proces waarin inkomende informatie wordt verwerktaan de hand van informatie die het kind nog niet eerder heeft gehad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Evenwicht / Equilibratie

A

proces waarin een balans ontstaat tussen twee processen, om zo nieuwe informatie te begrijpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Disequilibratie

A

wanneer iets gebeurd met een object wat in een schema is opgenomen, wat niet in het schema is opgenomen, bijvoorbeeld: een hond is in het schema opgenomen, maar het geluid wat een hond maakt nog niet. Wanneer een hond dan plotseling blaft is er sprake van disequilibratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kwalitatieve veranderingen

A

hoe ouder een kind wordt, hoe meer de interpretaties van bepaald gedrag veranderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Brede toepasselijkheid

A

het denken over bepaalde onderwerpen wordt beïnvloedt door de algemene manier van denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Korte transities

A

periode van overgang in de manier van denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Invariante sequenties

A

ieder kind verloopt alle stadia in dezelfde volgorde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

4 stadia volgens piaget:

A
  1. Sensomotorische fase ( geboorte – 2 jaar )
  2. Preoperationele fase (2 jaar – 7 jaar )
  3. Concrete operationele fase ( 7 jaar – 12 jaar )
  4. Formele operationele fase ( vanaf 12 jaar )
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
  1. Sensomotorische fase ( geboorte – 2 jaar )
A
  • Ontwikkeling van het kind vind plaats door middel van sensorische percepties en motorische acties
  • Objectpermanentie
  • A-maar-niet-B-fout
  • Vertraagde imitatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q
  • Objectpermanentie
A

kind weet dat wanneer een object door een doek bedekt wordt, dit voorwerp niet verdwenen is en nog steeds bestaat, dit weten ze na 8 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
  • A-maar-niet-B-fout
A

proces waarbij een voorwerp verstopt onder een doek (Doek A) wordt,vervolgens wordt het voorwerp onder een andere doek verstopt (doek B)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
  • Vertraagde imitatie
A

kinderen zijn in staat om gedragingen van andere mensen te imiteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
  1. Preoperationele fase (2 jaar – 7 jaar )
A
  • Ervaringen in taal en plaatjes worden weergegeven en verwerkt
  • Symbolische representatie
  • Egocentrisme
  • Conservation concept
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q
  • Symbolische representatie
A

kinderen vanaf 3 jaar gebruiken een voorwerp voor een ander doel dan waarvoor het bedoeld is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q
  • Egocentrisme
A

kinderen bekijken zaken alleen vanuit hun eigen perspectief en niet uit dat van anderen

18
Q
  • Conservation concept
A

zij kunnen geen goede inschattingen maken over hoeveelheden

19
Q
  1. Concrete operationele fase ( 7 jaar – 12 jaar )
A
  • Leren logisch redeneren over concrete en niet abstracte dingen
20
Q
  1. Formele operationele fase ( vanaf 12 jaar )
A
  • Gedurende deze fase worden de abstracte en hypothtische situaties/voorwerpen begrepen en overdacht
21
Q

Kritiekpunten op Piaget:

A
  • Onduidelijk over de mechanismen die de aanleiding geven tot het denken van het kind en die cognitieve groei bewerkstelligen
  • Baby’s en kleine kinderen zijn cognitief veel competenter dan Piaget doet overkomen
  • Piaget onderschat de invloed van de sociale wereld op de cognitieve ontwikkelingen van het kind
  • In het model van piaget lijkt het alsof het denkgedrag van kinderen meer consistent is dan het in werkelijkheid is
22
Q

Informatieverwerkingstheorieën:

A
  • Focussen op de structuur van het cognitieve systeem en de mentale activiteiten die gebruikt worden om aandacht en geheugen in te zetten om problemen op te lossen
  • Taakanalyse = identificeren van doelen, relevante informatie in de omgeving en potentiële strategieën voor een probleem
  • Mens wordt vergeleken met een computer-verwerkingssysteem: het menselijk denken is beperkt door factoren: geheugencapaciteit, efficiëntie van gedachteverwerkingen en de beschikbaarheid van bruikbare strategieën en kennis
  • Kind is een probleemoplosser
  • Maakt onderscheid tussen: werkgeheugen, langetermijngeheugen, executieve functies
23
Q

Executieve functies:

A
  1. Inhibitie
  2. Verbeteren van het werkgeheugen door strategieën
  3. Cognitieve flexabiliteit
24
Q

Basale processen

A

= simpele en meest gebruikte mentale activiteiten, zoals het herkennen van objecten

25
Vegaren van strategieën:
- - Rehearsel | - Selectieve aandacht
26
- Rehearsel
herhalen van informatie om het te onthouden
27
- Selectieve aandacht
Overlappende golvenbenadering
28
Kennistheorieën
- Benaderingen die stellen dat kinderen aangeboren kennis hebben in domeinen met special evolutionair belang en domein-specifieke leermechanismen voor snel en moeiteloos informatie verwerven - 2 kenmerken - - Kinderen zijn actieve leerlingen - 2 stromingen:
29
2 kenmerken kennistheorie
1. Focussen op kennisgebieden die belangrijk zijn gebleken door de evolutionaire geschiedenis heen 2. Er bestaat de assumptie dat baby’s op bepaalde gebieden denken op manieren die meer ontwikkeld zijn dan Piaget dacht
30
2 stromen kennistheorie
1. Nativisme | 2. Constructivisme
31
nativisme
theorie dat baby’s een substantiële hoeveelheid aangeboren kennis hebben van evolutionair relevante domeinen en ze hebben 4 kennissystemen voor: - Levenloze objecten en hun interacties - Mind van mensen en andere dieren die doelbewuste acties kunnen genereren - Cijfers - Ruimtelijke indelingen en geometrische relaties
32
constructivisme
theorie dat baby’s een steeds meer gevorderd begrip ontwikkelen door basale, aangeboren kennis en ervaring te combineren
33
3 belangrijke karakteristieken met formele wetenschappelijke theorieën:
1. Er worden fundamentele units geïdentificeerd om relevante objecten en gebeurtenissen in basale categorieën te verdelen 2. Ze verklaren veelfenomenen in termen van een paar fundamentele principes 3. Ze verklaren gebeurtenissen in termen van niet observeerbare zaken
34
Sociaal-culturele theorieën:
benaderingen die andere mensen en de culturele omgeving zien als een bijdrage aan de ontwikkeling van een kind
35
Gestuurde participatie
proces waarin een geïnformeerde individu informatie doorgeeft aan een ongeïformeerde individu
36
Theorie van Vygotsky:
- Kind is een social learner - Een kind maakt kwantitatieve veranderingen door in denken - 3 fasen:
37
3 fasen Vygotsky
1. Gedrag van een kind wordt gecontroleerd en bepaald door anderen 2. Private speech =fase waarin internalisatie van gedachtes plaats vind Kinderen ontwikkelen een zelfregulatiesysteem en een probleemoplossend vermogen door zichzelf hardop te vertellen wat ze moeten doen 3. Interne private speech
38
2 unieke karakteristieken die cruciaal zijn voor onze vaardigheid om complex, snelle veranderende culturen te creëren
1. Neiging om anderen dingen te leren | 2. Neiging om aandacht te hebben voor en te leren van zulk onderwijs
39
Intersubjectiviteit
proces waarin mensen een wederzijds begrip delen over een bepaald onderwerp of een bepaalde situatie
40
Social scaffolding
proces waarin meer competente mensen een tijdelijk kader geven aan kinderen, om hen te helpen op een hoger niveau te denken dan wanneer ze dit alleen zouden doen
41
Community of learners programma, jigsaw benadering
= samenwerken moet een verlangen creeëren om meer te leren
42
Dynamische systeemtheorieën
hoe verandering plaarsvindt over de tijd in complexe fysieke en biologische systemen