Dossier 1 pg 4 Flashcards
(32 cards)
1
Q
l’attention
A
De aandacht
2
Q
porter de l’attention à
A
aandacht besteden aan
3
Q
comprendre
A
begrijpen = verstaan
4
Q
l’étranger
A
het buitenland
5
Q
aller à l’étranger
A
naar het buitenland
6
Q
passer 1 an à l’étranger
A
een jaar in het buitendland door / brengen
7
Q
la communication
A
De communicatie
8
Q
communiquer
A
communiceren
9
Q
le cours
A
de cursus
10
Q
le cours de langue
A
de taalcursus
11
Q
suivre un cours
A
een cursus volgen
12
Q
famille d’accueil
A
het gastgezein
13
Q
la grammaire
A
de grammatica
14
Q
compter pour ( être valable pour )
A
gelden voor
15
Q
l’intérêt
A
het interesse
16
Q
avoir de l’intérêt pour
A
interesse hebben voor
17
Q
connaissance
A
de kennis van
18
Q
connaissance des langues
A
de talenkennis
19
Q
processus d’apprentissage
A
het leerproces
20
Q
lire
A
lezen
21
Q
écouter
A
luisteren
22
Q
la motivation
A
de motivatie
23
Q
l’exercice
A
de oefening
24
Q
l’enseignement
A
het onderwijs
25
l’enseignement des langues
het talenonderwijs
26
enseigner
onderwijzen
27
le correspondant
de penvriend / penvriendin
28
avoir un correspondant
een engeles penvriend hebben
29
priorité
de prioriteit
30
donner la priorité à
een prioriteit stellen aan
31
la raison
de reden
32
pour certaines raisons
om bepaalde redenen
