Voc exam chap 1 Flashcards
(111 cards)
1
Q
visiter
A
bezoeken
2
Q
découvrir
A
ontdekken
3
Q
bronzer
A
zonnen/ bruimen
4
Q
plonger
A
duiken
5
Q
regarder la tv
A
naar de televisie kijken
6
Q
inviter
A
uitnogen
7
Q
écouter de la musique
A
naar muziek luisteren
8
Q
ecrire
A
schrijven
9
Q
faire des exercices
A
excursies maken
10
Q
voyager
A
reizen
11
Q
rester
A
logeren
12
Q
marcher
A
wandelen
13
Q
lire
A
lezen
14
Q
faire un bbq
A
barbecuëen
15
Q
danser
A
dansen
16
Q
Faire du sport
A
aan sport doen
17
Q
courir
A
lopen
18
Q
volley ball
A
voetballen
19
Q
tennis
A
tennissen
20
Q
rouler
A
rijden
21
Q
etre sur l’ordinateur
A
computeren
22
Q
skier
A
skiën
23
Q
dessiner
A
tekenen
24
Q
nager
A
zwemmen
25
basket ball
basketballen
26
bavarder
chatten
27
faire du vélo
fietsen
28
patiner
schaatsen
29
etudier
studeren
30
apprendre des langues
talen leren
31
regarder
turen
32
regarder des films
naar films kijken
33
parler
babbelen
34
acheter
kopen
35
sortir
uitgaan
36
faire du shopping
shoppen
37
chanter
zingen
38
pickniker
picknicken
39
sonner
bellen
40
épeler
spelen
41
travailler
werken
42
filmer
filmen
43
manger
eten
44
boire
drinken
45
faire la fête
feesten
46
bricoler
knutselen
47
ranger
opruimen
48
vtt
mountainbiken
49
l’équitation
paardrijden
50
peindre
schilderen
51
décorer
decoren
52
rire
lachen
53
dormir
slapen
54
le brossage
poetsen
55
passer l’aspirateur
stofzuigen
56
cuisiner
koken
57
surfer sur internet
op hey internet surfen
58
souper
geweldig
59
sans
zonder
60
avec
met
61
piscine
het zwembad
62
de temps en temps
af en toe
63
la fin
het einde
64
le début
het begin
65
croire
geloven
66
le voyage
de reis
67
envoyer
sturen
68
loin
ver
69
proche
dichtbij
70
chanceux
de gelukzak
71
incroyable mais vrai
raar maar waar
72
connaître
kennen
73
suivant
volgend
74
précédant
vorig
75
passionnant
boeiend
76
ennuyant
saai vervelend
77
tout va bien
alles kits
78
les vacances
de vakantie
79
un camps sportif
het sport camp
80
rencontrer quelqu’un
iemand ontmoeten
81
naturellement
natuurlijk
82
la plage
het strand
83
a minuit
middernacht
84
combien de temps
hoelang
85
rester
blijven
86
assez
genoeg
87
raconte un peu
vertel me eens
88
le jardin
de tuin
89
quand même
toch
90
c’est vrai
dat klopt
91
comment ça ce fait
hoe komt dat
92
faire connaissance avec
met iemand kennismaken
93
loger
logeren
94
appeler
opbellen
95
aller en vacances
op/ met vakantie gaan
96
aller à l’étranger
naar het buitenland gaan
97
prendre le train
met de train
98
prendre l’avion
met het vliegtuig
99
prendre le bateau
met de boot
100
prendre la caravan
met de caravan
101
camper
met de camper
102
aller au camping
op de camping
103
park de vacances
naar de vakantiepark
104
l’hôtel
het hotel
105
la maison de vacances
vakantiehuisje
106
le chalet
het chalet
107
a la plage / mer
aan de kust
108
les montagnes
on se bergen
109
a la campagne
op het platre land
110
les villes
steden
111
a un stage de langues
op aan taalstage
