Voc dossier 2 : tout ( Voedingstrends ) Flashcards
(142 cards)
1
Q
nourrir
A
voeden
2
Q
alimentation
A
de voeding
3
Q
tendance alimentaire
A
de voedingstrend
4
Q
substances nutritives
A
de voedingsstoffen
5
Q
la nourriture
A
het voedsel
6
Q
la santé
A
de gezondheid
7
Q
sain >< mauvais ( pour la santé )
A
gezond >< ongezond
8
Q
le problème de santé
A
het gezondheidsprobleem
9
Q
l’habitude
A
de gewoonte
10
Q
l’habitude alimentaire
A
de eetgewoonte
11
Q
le budget
A
het budget
12
Q
fast-food
A
het fastfood
13
Q
l’intérêt , l’importance
A
het belang
14
Q
la publicité + vb sg
A
de réclame
15
Q
la société
A
de maatschappij
16
Q
le végétarisme
A
het vegetarisme
17
Q
végétarien
A
vegetarisch
18
Q
le végétarien
A
de vegetariër
19
Q
véganisme
A
het veganisme
20
Q
végane
A
vagan
21
Q
le végane
A
de veganist
22
Q
le mouvement
A
de beweging
23
Q
le futur
A
de toekomst
24
Q
futur
A
toekomstig
25
l’environnement
het milieu
26
écologique >< polluant
milieuvriendelijk >< milieuonvriendelijk
27
encourager à
aanmoedigen tot
28
diminuer
dalen
29
la diminution
de daling
30
la pollution
de vervuiling
31
la pollution de l’air
de luchtvervuiling
32
réchauffement de la terre
de opwarming van de aarde
33
les gases a effet de serre
de broeikaseffecten
34
la vache
de koe
35
le soja
de soja
36
l’avantage >< inconvénient
het voordeel >< het nadeel
37
cultiver
telen
38
cultiver du bétail
vee telen
39
le bétail
het vee
40
le plat
het gerecht
41
l’entrée
het voorgerecht
42
plat principal
het hoofdgerecht
43
dessert
het nagerecht
44
oriental >< occidental
oosters >< westers
45
griller
roosteren
46
le projet
het project
47
participer à
deelnemen aan
48
la vie
het leven
49
la manière de vivre, le style de vie
de levenswijze = de levensstijl
50
malheureux, lamentable
zielig
51
l’animal
het dier
52
animal
dierlijk
53
l’industrie
de industrie
54
en raison de
omwille van
55
la croyance
het geloof
56
l’allergie
de allergie
57
le cuir
het leer
58
l’œuf
het ei ( eieren )
59
la volaille
het gevogelte
60
le porc
het varken
61
le corps
het lichaam
62
suffisant >< insuffisant
voldoende >< onvoldoende
63
la protéine
het eiwit
64
le pain
het brood
65
le haricot
de boon
66
le blé
het graan
67
le pois
de erwt
68
le champignon
de paddenstoel
69
le brocoli
de broccoli
70
contenir
bevatten
71
la cause >< la conséquence
de oorzaak >< het gevolg
72
mourir de
doodgaan aan
73
le cancer
de kanker
74
consommer
consumeren = verbruiken
75
le produit laitier
het zuivelproduct
76
l’influence
de invloed
77
avoir de l’influence sur
invloed hebben op
78
démontrer
aantoenen
79
le diabète
de diabetes
80
la veine
de ader
81
l’obésité
de zwaarlijvigheid
82
lourd >< léger
zwaar >< licht
83
le surpoids
het overgewicht
84
l’asthme
het astma
85
équilibre >< déséquilibre
evenwichtig >< onevenwichtig
86
mince >< gros
slank >< dik
87
agréable >~ désagréable
gezellig >< ongezellig
88
le restaurant
het restaurant
89
la roue
het wiel
90
augmenter en
toenemen in
91
la taille, la pointure
de maat
92
la réussite
de opkomst
93
vrai véritable
heus
94
le concept
het concept
95
le caractère
het karakter
96
l’immeuble, la maison
het pand
97
le loyer
de huur
98
prendre en location >< donner en location
huren>< verhuren
99
le matériel, l’équipement
het materiaal
100
se procurer, acquérir
aanschaffen
101
l’assiette
het bord
102
le couvert
het bestek
103
le linge
het linnen
104
prévoir
voorzien
105
le personnel
het personeel
106
l’autorisation
de vergunning
107
mobile >< fixe
mobiel >< vast
108
impressionnant
indrukwekkend
109
le goût
de smaak
110
petit petit
gaandeweg
111
rejeter, repousser
afstemmen
112
le client
de klant
113
le passant
de voorbijganger
114
le public
het publiek
115
la fête
het feest
116
faire la fête =/ célébrer
feesten =/ vieren
117
l’ambiance
de gezelligheid
118
agréable
gezellig
119
profiter de
genieten van
120
frais
vers
121
la liberté
de vrijheid
122
libre
vrij
123
le changement
de afwisseling
124
varier
afwisselen
125
l’entrepreneur
de ondernemer
126
la concurrence
de concurrentie
127
le chef de cuisine
de chefkok
128
créatif
creatief
129
durable
duurzaam
130
le produit
het product
131
l’ingrédient
het ingrediënt
132
le métier, l’artisanat
het ambacht
133
l’artisan
de ambachtsam
134
le rayon alimentaire
de voedingsafdeling
135
la nourriture quotidienne
de dagelijkse kost
136
l’insecte
het insect
137
dégoûtant >< appétissant
vies >< smakelijk
138
le ver
de worm
139
la poudre
het poeder
140
la pâte
het pasta
141
nutritif
voedzaam
142
en stock, disponible
voorradig
