Engels Unit 5 Flashcards
1
Q
acquire (to)
A
verwerven
2
Q
application
A
aanvraag
3
Q
bask in (to)
A
zich koesteren
4
Q
burst
A
korte, intense gebeurtenis
5
Q
crave (to)
A
smachten naar
6
Q
defective
A
defect/onvolkomen
7
Q
due
A
waarschijnlijk (gebeurtenis)
8
Q
findings
A
bevinding/conclusie
9
Q
funding
A
subsidie
10
Q
gamble (to)
A
gokken
11
Q
generally
A
in het algemeen
12
Q
glow
A
gloed
13
Q
halt (to)
A
stoppen
14
Q
inevitably
A
onvermijdelijk
15
Q
malignant
A
kwaadaardig
16
Q
multiple
A
meerdere
17
Q
pose a danger (to)
A
een gevaar vormen
18
Q
respond to (to)
A
reageren
19
Q
rigorous
A
zorgvuldig
20
Q
run out of (to) - ran - run
A
opraken
21
Q
suppress (to)
A
onderdrukken
22
Q
surgery
A
operatie
23
Q
survival
A
overleving
24
Q
tan
A
bruine kleur (door de zon)
25
ultimately
uiteindelijk
26
alarmed
bezorgd
27
aside
opzij
28
breathe (to)
ademen
29
burn (to)
verbranden
30
cluster
groep
31
demonstrate (to)
laten zien/aantonen
32
dummy
hier: testpop
33
instructor
instructeur
34
limb
ledemaat
35
procedure
procedure
36
proud
trots
37
pulse
pols(slag)
38
qualified
bevoegd/afgesturdeerd
39
recover (to)
herstellen
40
relieved
opgelucht
41
swift
vlug
42
trace (to)
hier: ontdekken/vinden
43
tragedy
drama
44
train (to)
trainen/aanleren
45
turn out (to)
blijken
46
all fours
op handen en voeten
47
attain (to)
bereiken
48
awareness
bewustzijn
49
background
achtergrond
50
benefit (to)
voordeel halen
51
bottom
hier: zitvlak
52
chore
karwei / klusje
53
continually
aanhoudend
54
downward
naar beneden
55
exhale (to)
uitademen
56
extend (to)
uitrekken/langer maken
57
face (to)
ergens naar kijken
58
fortune
het lot
59
herbal
kruiden-
60
inhale (to)
inademen
61
lean back (to)
achterover leunen
62
lower (to)
laten zakken
63
master (to)
onder de knie krijgen
64
no matter what
maakt niet uit wat
65
participate (to)
deelnemen
66
practise (to)
oefenen
67
reach up (to)
reiken naar
68
rise up (to) - rose - risen
opstaan
69
slight
gering/klein
70
venture (to)
(aan)durven
71
appropriate
juist/geschikt
72
assertive
zelfverzekerd
73
cheek
wang
74
delicate
gevoelig
75
discomfort
ongemak
76
distract (to)
afleiden
77
dose
hoeveelheid
78
extensively
uitgebreid
79
gradually
geleidelijk
80
inflamed
ontstoken
81
itchy
jeukend
82
make a fuss (to)
(nodeloze) drukte maken
83
on behalf of
namens
84
out-of-the-ordinary
ongewoon
85
prescribe (to)
voorschrijven van medicijn
86
rash
huiduitslag
87
satisfactory
bevredigend
88
sensitivity
gevoeligheid
89
settle down (to)
tot rust komen
90
skin
huid
91
subside (to)
afnemen/minder worden
92
appliance
apparaat
93
aside from
afgezien van
94
confront with (to)
confronteren met
95
come across (to)
tegenkomen
96
contrary to
in tegenstelling tot
97
disappear (to)
verdwijnen
98
desire (to)
verlangen
99
harvest (to)
oogsten
100
in shape
in vorm
101
isolate (to)
isoleren, afzonderen
102
juicy
sappig
103
nap
dutje
104
shift (to)
verplaatsen
105
take into consideration (to)
in overweging nemen
106
weed (to)
onkruid wieden
107
be all set (to)
voorzien zijn
108
compensate (to)
compenseren
109
contain (to)
bevatten
110
cut out (to)
verwijderen, schrappen
111
dietician
diëtist
112
disorder
stoornis
113
in moderation
met mate
114
look out for (to)
bewaken, zorg dragen voor
115
nutrient
voedingsstof
116
pester (to)
lastigvallen
117
restrict (to)
beperken
118
sedentary
zittend
119
strenuous
inspannend
120
vicious circle
vicieuze cirkel
121
when pigs fly
nooit