Frans Unité 1 Flashcards
(126 cards)
1
Q
het tijdsverschil
A
le décalage horaire
2
Q
het pad
A
le sentier
3
Q
de hitte
A
la chaleur
4
Q
de koffer
A
la valise
5
Q
de afstand
A
la distance
6
Q
de dolfijn
A
le dauphin
7
Q
de walvis
A
la baleine
8
Q
het noorden
A
le nord
9
Q
het zuiden
A
le sud
10
Q
het westen
A
l’ouest
11
Q
het oosten
A
l’est
12
Q
het strand
A
la plage
13
Q
het landschap
A
le paysage
14
Q
de zee
A
la mer
15
Q
de zon
A
le soleil
16
Q
de bergen, het gebergte
A
la montagne
17
Q
het bos
A
la forêt
18
Q
reizen
A
voyager
19
Q
elders
A
ailleurs
20
Q
het eiland
A
l’ile
21
Q
het klimaat
A
le climat
22
Q
het milieu
A
l’environnement
23
Q
het seizoen
A
la saison
24
Q
arm
A
pauvre
25
rijk
riche
26
le lecteur
de lezer
27
le fois
de keer
28
avoir de la chance
geluk hebben
29
faire de la chance
geluk hebben
30
faire de la plongée sous-marine
diepzeeduiken
31
le coup de foudre
liefde op het eerste gezicht
32
la pluie
de regen
33
le volcan
de vulkaan
34
obligatoire
verplicht
35
l'esclave
de slaaf
36
l'époque
het tijdperk
37
l'histroire
de geschiedenis, het verhaal
38
la pollution
de vervuiling
39
le sol
de grond, de bodem
40
pousser
groeien
41
peut-être
misschien
42
surement
zeker
43
se revoir
elkaar terugzien
44
tant de
zoveel
45
le plus beau, la plus belle
de mooiste, het mooiste
46
consister en
bestaan uit
47
la partie
het deel
48
la condition
de voorwaarde
49
passer un examen
een examen doen
50
à partir de
vanaf
51
avoir le droit de
mogen
52
je viens d'arriver
ik ben zojuist aangekomen
53
interrompre
onderbreken
54
la patience
het geduld
55
prier
verzoeken
56
attendre
afwachten, wachten op
57
le tour
de beurt
58
d'abord
eerst
59
faire de la planche à voile
surfen
60
glisser
glijden
61
la vitesse
de snelheid
62
faire du rafting
raften
63
avoir horreur de
een enorme hekel aan
64
ça tombe bien
dat komt goed uit
65
le sport nautique
de watersport
66
je connais (connaitre)
ik ken (kennen)
67
l'endroit
de plaats
68
quand même
toch
69
j'ai lu (lire)
ik heb gelezen (lezen)
70
conduire
(be)sturen
71
le / la partenaire
de partner
72
découvrir
ontdekken
73
la réglementation
de regelgeving
74
la mesure
de maatregel
75
le but
het doel
76
protéger
beschermen
77
huren
louer
78
vanmiddag
cet après-midi
79
dat hangt ervan af
ça dépend
80
de vergunning
le permis
81
minstens
au moins
82
de folder
le dépliant
83
geen enkel
ne ... aucun(e)
84
laten zien
montrer
85
het identiteits-bewijs
la carte d'identité
86
achterlaten, laten liggen
laisser
87
in elk geval
de toute façon
88
spellen
épeler
89
de borgsom
la caution
90
terugbrengen
rapporter
91
de mogelijkheid
la possibilité
92
ondertekenen
signer
93
ook niet
ne ... pas non plus
94
vervolgens, daarna
puis
95
straks
tout à l'heure
96
schattig
adorable
97
het dier, de dieren
l'animal, les animaux
98
laten we gaan!
allons-y!
99
vergeten
oublier
100
het geld
l'argent
101
je bedoelt
tu veux dire
102
de instructeur, de instructrice
le moniteur, la monitrice
103
de duur
la durée
104
het niveau
le niveau
105
de deelnemer
le participant
106
de halve dag
la demi-journée
107
inbegrepen
compris
108
de klacht, het bezwaar
la réclamation
109
het uitstapje
la sortie
110
een klacht sturen naar
adresser une plainte à
111
de reden
la raison
112
op tijd
à l'heure
113
de verrassing
la suprise
114
te laat
en retard
115
slecht
mal
116
de golf
la vague
117
sterk
fort
118
gevaarlijk
dangereux
119
volgens
selon
120
echter
pourtant
121
vanwege
à cause de
122
bovendien
en plus
123
mislukt
raté
124
daarom
c'est pourquoi
125
de terugbetaling
le remboursement
126
hartelijke groet
cordialement
