Frans Unité 2 Flashcards
(127 cards)
1
Q
verhuizen
A
déménager
2
Q
de moedertaal
A
la langue maternelle
3
Q
de buitenlandse taal
A
la langue étrangère
4
Q
het begrip
A
la compréhension
5
Q
het buitenland
A
l’étranger (m)
6
Q
Franstalig
A
francophone
7
Q
de nationaliteit
A
la nationalité
8
Q
vloeiend spreken
A
parler couramment
9
Q
de communicatie
A
la communication
10
Q
leren
A
apprendre
11
Q
wereld-
A
mondial(e)
12
Q
internationaal
A
international(e)
12
Q
Europees
A
européen, européenne
12
Q
het profiel
A
la filière
13
Q
de uitwisseling
A
l’échange (m)
13
Q
het beroep
A
la profession
14
Q
kiezen
A
choisir
15
Q
het keuzevak
A
l’option (f)
16
Q
het eindexamen
A
le bac
17
Q
de studie
A
les études (f pl)
18
Q
studeren
A
faire des études
19
Q
de opleiding
A
la formation
20
Q
de onderneming
A
l’entreprise (f)
21
Q
de economie
A
l’économie (f)
22
de handel
le commerce
23
le boulot
het werk
24
le rêve
de droom
25
devenir
worden
26
le monde entier
de hele wereld
27
depuis
sinds
28
ainé
oudste
29
se rappeler
zich herinneren
30
l'assiette (f)
het bord
31
vers
naar
32
recevoir (reçu)
ontvangen (ontvangen)
33
être bouleversé
van streek zijn
34
l'expérience (f)
de ervaring
35
inoubliable
onvergetelijk
36
le spectateur
de toeschouwer
37
comme
omdat (aan het begin van de zin)
38
souvent
vaak
39
un étranger, une étrangère
een buitenlander, een buitenlandse
40
de plus en plus
steeds meer
41
supplémentaire
extra
42
malgré
ondanks
43
de mieux en mieux
steeds beter
44
ressembler à
lijken op
45
rendre
maken, teruggeven
46
incertain(e)
onzeker
47
la persévérance
het doorzettingsvermogen
48
se débrouiller
zich redden
49
prendre la parole
het woord nemen
50
bienvenue
welkom
51
aider
helpen
52
lentement
langzaam
53
le passeport
het paspoort
54
la carte de crédit
de creditcard
55
se trouver
zich bevinden
56
la clé
de sleutel
57
l'ascenseur (m)
de lift
58
au fond de
aan het eind van
59
le couloir
de gang
60
complètement
compleet
61
servir
serveren
62
le séjour
het verblijf
63
il y a un an
een jaar geleden
64
ouvrir
openen
64
le changement
de verandering
65
certainement
zeker
66
semblable
vergelijkbaar
67
la récré, la récréation
de pauze
68
au début
in het begin
69
seulement
alleen maar
70
ça ne suffit pas
dat is niet genoeg
71
se faire des amis
vrienden maken
72
alles
tout
73
de klasgenoot
le / la camerade de classe
74
de les
le cours
75
dus
donc
76
jawel
si
77
de schooldag
la journée scolaire
78
lang (van tijd)
longtemps
79
om twaalf uur 's middags
à midi
80
durven
oser
81
de fout, de vergissing
l'erreur (f)
82
sociaal
sociable
83
een tijdje
quelque temps
84
teruggaan
retourner
85
overgaan naar
passer en
86
de maatschappij
la société
87
wetenschappelijk
scientifique
88
naast
à côté de
89
een klassieke taal
une langue ancienne
90
Grieks
le grec
91
Latijn
le latin
92
volgen
suivre
93
de beslissing
la décision
94
de keuze
le choix
95
nadenken
réfléchir
96
de toekomst
l'avenir (m)
97
het uitwisselingsprogramma
le programme d'échange
98
voorstellen
proposer
99
beste (aanhef mail)
cher, chère
100
tussen
entre
101
plaatsvinden
avoir lieu
102
in de maand
au mois de
103
blij, tevreden
content
104
eerder
auparavant
105
het gastgezin
la famille d'accueil
106
de persoonsgegevens
les coordonnées (f pl)
107
zich voorstellen
se présenter
108
ongeveer
environ
109
het leer
le cuir
110
oud
ancien, ancienne
111
leven, wonen
vivre
112
gamen
jouer aux jeux vidéo
113
later
plus tard
114
omdat
parce que
115
verbeteren
améliorer
116
het woord
le mot
117
zich afvragen
se demander
118
volop
plein de
119
samen
ensemble
120
met elkaar kunnen opschieten
s'entendre avec
121
snel
vite
122
groetjes
amitiés
123
