Frans Unité 4 Flashcards
(123 cards)
1
Q
overschrijden
A
dépasser
2
Q
de grens, de limiet
A
la limite
3
Q
de uitdaging
A
le défi
4
Q
de kick
A
les sensations fortes
5
Q
bang zijn voor
A
avoir peur de
6
Q
het gevaar
A
le danger
7
Q
de teleurstelling
A
la déception
8
Q
je angst overwinnen
A
surmonter la peur
9
Q
beheersen, controleren
A
contrôler
10
Q
uitzonderlijk
A
exceptionnel
11
Q
de veiligheid
A
la sécurité
12
Q
de attractie
A
l’attraction
13
Q
de wintersport
A
le sport d’hiver
14
Q
de wandeltocht
A
la randonnée
15
Q
de hoogte
A
la hauteur
16
Q
de sprong
A
le saut
17
Q
de val
A
la chute
18
Q
snel
A
rapide
19
Q
het evenwicht
A
l’équilibre
20
Q
het bloed
A
le sang
21
Q
het hart
A
le cœur
22
Q
de hersenen
A
le cerveau
23
Q
de long
A
le poumon
24
Q
de spier
A
le muscle
25
ressentir
voelen, ervaren
26
les circonstances
de omstandigheden
27
à la fois
tegelijk
28
accueillir
ontvangen
29
être détendu
ontspannen zijn
30
rassurer quelqu'un
iemand geruststellen
31
être terrorisé
geterroriseerd worden, erg angstig zijn
32
avoir le trac
podiumvrees/plankenkoorts hebben
33
en public
in het openbaar, met publiek
34
plus ... plus
hoe meer ... des te meer
35
approcher
dichterbij komen
36
entendre
horen
37
transpirer
zweten
38
davantage
meer
39
au contraire
daarentegen
40
respirer
ademhalen
41
avoir le vertige
hoogtevrees hebben
42
le lendemain
de volgende dag
43
soudain
plotseling
44
trembler
trillen
45
en bas
beneden
46
libérer
vrijlaten, loslaten
47
grâce à
dankzij
48
augmenter
stijgen, toenemen
49
crier
schreeuwen
50
suivant
volgende
51
l'accrobranche
het boomklimmen
52
le tir à l'arc
het boogschieten
53
bref
kortom
54
la natation
het zwemmen
55
le casse-cou
de waaghals
56
le toboggan
de glijbaan
57
il y a de tout
er is van alles
58
d'un côte
aan de ene kant
59
le cascadeur
de stuntman
60
le métier
het beroep
61
rare
zeldzaam
62
exister
bestaan
63
enthousiaste
enthousiast
64
s'inscrire
zich inschrijven
65
immédiatement
onmiddellijk
66
le sport de combat
de vechtsport
67
avoir de l'expérience
ervaring hebben
68
probablement
waarschijnlijk
69
se faire mal
zich bezeren
70
discipliné
gedisciplineerd
71
l'arme
het wapen
72
varié
gevarieerd
73
soi-même
zichzelf
74
opruimen
ranger
75
de spullen
les affaires
76
denken
penser
77
zelfs
même
78
de richting
le sense
79
de stijging, de klim
la montée
80
lanceren, afvuren
lancer
81
je zult zien
tu verras (voir)
82
grapjes maken
plaisanter
83
trouwens
d'ailleurs
84
belachelijk
ridicule
85
bekennen
avouer
86
veilig, zeker
sûr
87
vastmaken
attacher
88
zweren
jurer
89
in de rij staan
faire la queue
90
ongelijk hebben
avoir tort
91
levend
vivant
92
de (veiligheids)riem
la ceinture (de sécurité)
93
het vertrek, de start
le départ
94
nog een keer
encore une fois
95
misselijk zijn
avoir mal au cœur
96
inderdaad
effectivement
97
ik kan niet meer
je n'en peux plus
98
de speeltuin
le terrain de jeux
99
de kindertijd
l'enfance
100
het klimmen
l'escalade
101
de jongere, tiener
l'adolescent(e), l'ado
102
de rots
le rocher
103
het ongeluk
l'accident
104
lijden
souffrir
105
de aanval, de crisis
la crise
106
opgeven
abandonner
107
de wolkenkrabber
le gratte-ciel
108
de hulp
l'aide
109
(zeer) veel
nombreux, nombreuse
110
de beroemdheid
la célébrité
111
de topprestatie
l'exploit
112
opgroeien
grandir
113
klimmen
grimper
114
met uitzicht op, tegenover
face à
115
trekken door, afreizen
parcourir
116
de wereld
le monde
117
de echtgenoot, de man
le mari
118
de schrijver, de schrijfster
l'écrivain, l'écrivaine
119
de autobiografie
l'autobiographie
120
de fictie
la fiction
121
de motivatie
la motivation
122
nodig
nécessaire
123
zich voorbereiden
se préparer
