Frans Unité 3 Flashcards
(125 cards)
1
Q
online
A
en ligne
2
Q
offline
A
hors ligne
3
Q
verbonden zijn
A
être connecté
4
Q
de verbinding
A
la connexion
5
Q
de wifi
A
le wifi
6
Q
het wachtwoord
A
le mot de passe
7
Q
digitaal
A
numérique
8
Q
bewaren, opslaan
A
sauvegarder
9
Q
verwijderen
A
supprimer
10
Q
het bericht
A
le message
11
Q
verslaafd
A
accro
12
Q
downloaden
A
télécharger
13
Q
het profiel
A
le profil
14
Q
de oplader
A
le chargeur
15
Q
opnemen
A
enregistrer
16
Q
de computer
A
l’ordi, l’ordinateur
17
Q
het scherm
A
l’écran
18
Q
de app
A
l’appli, l’application
19
Q
het computerspel
A
le jeu vidéo
20
Q
de sociale media
A
les réseaux sociaux
21
Q
de generatie
A
la génération
22
Q
de persoonsgegevens
A
les données personnelles
23
Q
het nepnieuws
A
les fausses nouvelles, les fake news
24
Q
het (cyber)pesten
A
le (cyber)harcèlement
25
de tutorial
le tutoriel
26
faire partie de
deel uitmaken van
27
cela
dat
28
la plupart (de / des)
de meeste(n)
29
la connaissance
de kennis
30
actuellement
tegenwoordig
31
informé
geïnformeerd
32
en particulier
in het bijzonder
33
être d'accord
het eens zijn
34
pourtant
echter
35
en train de
bezig met
36
comparer
vergelijken
37
faire du mal à quelqu'un
iemand kwaad doen
38
à propos de
over, met betrekking tot
39
qui
die, dat
40
librement
vrij
41
développer
ontwikkelen
42
la relation
de relatie
43
l'opinion
de mening
44
captivant
spannend
45
l'émotion
de emotie
46
prudent
voorzichtig
47
rien ne
niets
48
disparaitre
verdwijnen
49
la menace
de bedreiging
50
solitaire
eenzaam
51
le youtubeur, la youtubeuse
de vlogger, de vlogster
52
la chaine
het kanaal (tv)
53
marrant
grappig
54
se dire
elkaar zeggen
55
pourquoi pas
waarom niet
56
après tout
alles welbeschouwd
57
en fait
eigenlijk
58
tout de suite
meteen
59
quotidien, quotidienne
dagelijks
60
le sujet
het onderwerp
61
régulièrement
regelmatig
62
sinon
anders, zo niet
63
l'abonné
de volger
64
arrêter
stoppen
65
gagner
verdienen, winnen
66
l'argent
het geld
67
rien du tout
helemaal niets
68
grave
erg, ernstig
69
rencontrer
ontmoeten
70
celui
degene
71
la question
de vraag
72
la science
de wetenschap
73
l'art
de kunst
74
la blague
de grap
75
allerlei
toutes sortes de
76
het doel
le but
77
de technologie
la technologie
78
de kers
la cerise
79
heerlijk
délicieux
80
het geheim
le secret
81
eerst
d'abord
82
het ingrediënt
l'ingrédient
83
de vorm
le moule
84
het meel
la farine
85
de boter
le beurre
86
de suiker
le sucre
87
de eieren
les œufs
88
klaar
prêt
89
mengen
mélanger
90
toevoegen
ajouter
91
breken
casser
92
na
après
93
let op!
attention!
94
gieten
verser
95
het deeg
la pâte
96
de oven
le four
97
het commentaar
le commentaire
98
proeven
gouter
99
de suggestie
la suggestion
100
's ochtends
le matin
101
de inwoner
l'habitant
102
de slinger
la guirlande
103
de onderbroek
la culotte
104
ophangen
accrocher
105
's nachts
la nuit
106
verschijnen
apparaitre
107
de schuldige
le coupable
108
aankondigen, meedelen
annoncer
109
de reactie
la réaction
110
de dief
le voleur
111
moe
fatigué(e)
112
de inbraak
le cambriolage
113
mislukt
raté
114
het geluid
le bruit
115
de straf
la punition
116
besluiten
décider
117
het protest
la protestation
118
het verbod
l'interdiction
119
staken
faire la grève
120
demonstreren
manifester
121
protesteren tegen
protester contre
122
verklaren
déclarer
123
gelijk hebben
avoir raison
124
de wet
la loi
125
la chose
het ding
