EXAMEN Flashcards

(134 cards)

1
Q

Waarom schreef Vergilius de Georgica?

A
  • hij had al Bucolica geschreven
  • Maecenas had Vergilius opgemekrt en wilde hem gebruiken voor propaganda (landbouw ging achteruit, arme mensen trekken naar de stad en grond wordt gekocht door rijke mensen) om de mensen te laten terugkeren naar het platteland
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

In welke periode schreef Vergilius de Georgica?

A

38v.C. - 29v.C.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wie was de enige bekende bron van Vergilius?

A

Marcus Porcus Cato:
- conservatieve politicus
- “Ceterum censeo Carthaginem delendam esse”
- De re rustica / De agricultura (over hoe je een landbouwgebied moet besturen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wie was de dichterlijke inspiratie van Vergilius?

A

Lucretius’ De Rerum Natura

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Op welke drie niveaus schrijft Vergilius de Georgica?

A
  • technisch onderwerp
  • poëzie
  • boodschap: landbouw = hip
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wie was Angelo Poliziano?

A
  • Mantua, 15de eeuw
  • Firenze -> werkte voor en met Medici (machtige en invloedrijke familie)
  • schreef proto-opera La Fabula di Orfeo in 1480
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wie was Claudio Monteverdi?

A
  • Mantua
  • schreef La fabula di Orfeo
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Quid faciat laetas segetes, quo sidere terram
vertere, Maecenas, ulmisque adiungere vitis
conveniat, quae cura boum, qui cultus habendo
sit pecori, apibus quanta experientia parcis,
5hinc canere incipiam.

A

Wat gewassen welig maakt, onder welk gesternte het past de akker om te ploegen, Maecenas, en de wijnstokken om de olmen te binden, welke zorg het vee vereist en welke toewijding nodig is voor het houden van kleinvee, hoe’n grote ervaring nodig is voor (het kweken van) spaarzame bijen, dit wil ik beginnen te bezingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

O fortunatos nimium, sua si bona norint,
agricolas!

A

Ach overgelukkig zijn boeren, indien zij hun eigen voorspoed beseffen!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Felix, qui potuit rerum cognoscere causas,
atque metus omnis et inexorabile fatum
subiecit pedibus strepitumque Acherontis avari.

A

Gezegend degene die de oorzaken der dingen kon kennen en alle vrees en het onverbiddelijke fatum onder zijn voeten neerlegde en het gelul over de inhalige Acheron !

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Omne adeo genus in terris hominumque ferarumque, et genus aequoreum, pecudes pictaeque volucres, in furias ignemque ruunt. Amor omnibus idem.

A

Zozeer storten zich alle soorten op aarde, van mensen én wilde dieren, én het geslacht van de zeeën, de kudden en de bontbevederde vogels, in een brandende waanzin: éénzelfde liefdesdrift is er voor allen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Illa quidem, dum te fugeret per flumina praeceps,
immanem ante pedes hydrum moritura puella servantem ripas alta non vidit in herba.

A

Zij weliswaar, terwijl ze u trachtte te ontvluchten, hals over kop langs het water, zij, een meisje tot sterven gedoemd, zag in het hoge gras voor haar voeten de enorme slang niet, die de oevers bewaakte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ipse cava solans aegrum testudine amorem te, dulcis coniunx, te solo in litore secum,
te veniente die, te decedente canebat.

A

Zelf trachtte hij met zijn holle lier zijn zieke liefdesverlangen te sussen en zong van jou, “zoete echtgenote” alleen met zichzelf op het eenzame strand, van jou bij het aanbreken van de dag, van jou bij het tanen van het daglicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

matres atque viri defunctaque corpora vita magnanimum heroum, pueri innuptaeque puellae,
impositique rogis iuvenes ante ora parentum,

A

Moeders en mannen en lichamen -van ’t leven beroofd- van groothartige helden, knapen en ongehuwde meisjes, jongemannen, op de brandstapels gelegd voor het oog van hun ouders,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Quid faceret? Quo se rapta bis coniuge ferret? Quo fletu Manis, quae numina voce moveret?
Illa quidem Stygia nabat iam frigida cumba.

A

Wat moest hij doen? Waarheen, nu zijn vrouw hem twéémaal was ontnomen? Met welk geween zou hij de schimmen, welke goden met zijn stem ontroeren? Zij van haar kant, koud geworden, voer reeds in het bootje van de Styx.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Tum quoque marmorea caput a cervice revulsum
gurgite cum medio portans Oeagrius Hebrus volveret, Eurydicen vox ipsa et frigida lingua
“ah miseram Eurydicen!” anima fugiente vocabat:
“Eurydicen” toto referebant flumine ripae.”

A

Toen de Oeagrische Hebrus zijn hoofd, van de marmerblanke hals afgerukt, in het midden van zijn woeling wentelend meedroeg, ook dàn riep zijn eigenste stem en koud geworden tong nog « ach mijn ongelukkige Eurydice » terwijl de ziel hem ontvlood: en langs de hele stroom weerkaatsten de oevers « Eurydice ».

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

carmina qui lusi pastorum audaxque iuventa,
Tityre, te patulae cecini sub tegmine fagi.

A

Ik die gezangen van herders gedicht heb, en gedurfd in mijn jongheid, Tityrus, jou heb bezongen, onder het bladerdak van een breedbetakte beuk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wie was Vincent Obsopoeus?

A
  • Duitse humanist (Beieren)
  • 16de eeuw
  • Neolatijnse vertaler
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Si quis in hac artem non noverit urbe bibendi, me legat, et lecta doctior arte bibat.

A

Als iemand in deze stad de kunst niet kent van het drinken, laat hem mij lezen en eens de kunst gelezen, dan drinken als een pro!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Principio, triplici bibimus ratione modoque scilicet aut nostrae pocula sola domi, aut aliquos nobis sorbenda ad vina sodales iungimus, egressi quolibet ante foras, sive frequentantes convivia publica laeti cum populo bibimus conveniente merum.

A

Om te beginnen: wij drinken op drie manieren en wijzen: ofwel, uiteraard, (drinken we) eenzame bekers bij ons thuis, ofwel voegen we ons bij bepaalde vrienden om wijn te gaan drinken, nadat we voordien waarheen ook buitenshuis zijn gegaan; ofwel bezoeken we feestelijk openbare feesten waar we wijn drinken met het volk dat daar samenkomt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

His ut inoffense mensis data vina bibamus, haec tria materies carminis huius erit.

A

Opdat we zonder aanstoot te geven de aan deze tafels gegeven wijn gaan drinken, wel dit zal het drievoudige onderwerp van dit gedicht zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Progressum lepidos iuvat accessisse sodales, multum laetitiae turba sodalis habet.

A

Het behaagt iemand die uitgaat om fijne vrienden te ontmoeten; een groepje vrienden betekent heel veel fun.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Esto, domus sit amica, domus et optima semper, omnibus haud tamen est uxor amica domi.

A

Ok, thuis moge fijn zijn, en laat thuis zelfs altijd het beste zijn, maar helemaal niet iedereen heeft thuis een fijne vrouw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Sunt quibus est rixosa domi morosaque coniunx, qualis Xanthippe Socratis illa fuit.

A

Er zijn mannen met een kijfziek zeikwijf thuis, zo eentje als de befaamde Xanthippe van Socrates ooit was.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Mitius est longe cum daemone vivere nigro, quam semper talem pertolerare feram.
Leven met een zwarte duivel is veruit makkelijker dan steeds weer zo’n helleveeg te moeten tolereren.
26
Certa tibi a nobis dabitur mensura bibendi, officium praestent mensque pedesque suum.
Er zal je door ons een zekere maat voor het drinken worden gegeven: maak dat je geest en je voeten hun taak nog kunnen verrichten.
27
Non docui qua sint fallendae fraude puellae, nupta nec alterius quo capienda dolo.
Ik heb niet aangeleerd met welk bedrog meisjes moeten worden misleid, of met welke list de vrouw van een ander moet worden afgepakt.
28
Non scelerata sonat violati crimina lecti ars mea, nec Veneris turpia furta sonat.
Neen, mijn ‘kunst’ verheerlijkt niet de criminele misdaden van een geschonden huwelijksbed, en evenmin verheerlijkt het Venus’ schandelijke heimelijke liefdes.
29
Oscula nulla docet, nisi quae figenda Lyaei Sunt placido plenis ore pudica cadis.
Het leert ook geen zoenen, tenzij de zedige (zoenen) die met zachte mond moeten worden geprent op volle Bacchusvazen.
30
Nullus amor, nullum nostro est in carmine stuprum, nullum habet infandum nostra Camena scelus.
Geen liefde, geen echtbreuk is er in ons gedicht te vinden, neen, onze Muze heeft geen misdaad die niet mag uitgesproken worden.
31
Wat is de huidige betekenis van lyriek?
momentopname van meest intieme gevoelens die in iemand opgaan
32
Wat is het verschil in de betekenis van lyriek in de oudheid?
Het was toen een performance met muziekinstrumenten
33
Hoe is de lyriek ontstaan?
bij de Grieken rond 800 v. Chr: - lyriek bij gewone mensen (= volkslyriek) - epos bij aristocratie
34
Wat is kunstlyriek?
lyriek die uit volkslyriek is ontstaan en bloeide van 650 - 500 v. Chr. tijdens het syndeipnon / symposion (drinkgelag) als sociaal spel: - wedstrijd - initiërend - erotiserend
35
Langs welke wegen zijn de lyrische gedichten uit de oudheid tot bij ons gekomen?
- alexandrijnen verzamelen, bestuderen en bewaren lyrische poëzie - monniken schrijven over op perkament, selectie - gedichten liggen onder het zand van Egypte
36
Welke genres zijn er van de lyriek?
- melische poëzie (= lyriek in enge zin) - jambische poëzie - elegische poëzie
37
Wat is melische poëzie?
gezongen poëzie met instrument (λυρα) en dans
38
Wat is jambische poëzie?
spottende poëzie met jambisch ritme
39
Wat is elegische poëzie?
treurige poëzie met elegisch distichon, begeleid met aulos
40
Wat is een canon?
een selectie van de beste dingen
41
Welke twee soorten Griekse lyrische poëzie waren er?
- de koorlyriek (volks, openbaar gebeuren waarbij koor een performance doet) - de monodische lyriek (solo, 1 persoon aan het woord -> persoonlijk!)
42
Welke Griekse koorlyrische dichters waren er?
- Alkman - Pindaros - Bakchulides
43
Welke Griekse monodische lyrische dichters waren er?
- Alkaios - Sappho
44
Wie was Alkman?
- VII v. Chr., Sparta - meisjeskoren - poëzie over natuur
45
Wie was Pindaros?
- V v. Chr. - schreef epinikia (overwinningsliederen) voor athleten - 4 boeken over 4 panhelleense spelen
46
Welke panhelleense spelen waren er?
1) Olympia: Olympische, Zeus, olijftakkenkrans, om de 4 jaar 2) Delphi: Pythische, Apollo, laurierkrans, om de 4 jaar 3) Isthmos: Isthmitische, Poseidon, pijnboomtakken, om de 2 jaar 4) Nemea: Nemeïsche, Zeus, selderkrans, om de 2 jaar
47
Wie was Bakchulides?
- tijdgenoot van Pindaros - papyrusrollen in Egypte
48
Waarom is monodische lyriek niet noodzakelijk autobiografisch?
gevoelens zijn niet altijd echt
49
Wie was Alkaios?
- VII v. Chr., Lesbos (Mutilene) - passioneel, politiek actief - "Het schip van de staat" (allegorie voor ondergang van politiek van Mutilene) - drinkliederen
50
Wie was Sappho?
- VII v. Chr., Lesbos - 'tiende Muze', lesbische directrice? - pleegde zelfmoord uit liefde voor een man
51
Wie was de eerste Latijnse dichter die persoonlijke gevoelens uitte?
Catullus?
52
Wat betekent 'Flaccus'?
flapoor
53
Wie was Quintus Horatius Flaccus?
- °65 v.Chr. - 8 v. Chr., Athene - gaat mee met Brutus en Cassius - vecht tegen Octavianus en Marcus Antonius en verliest inslag bij Philippi (42 v.Chr.) - wordt vergeven door Marcus Antonius en wordt opgenomen door Maecenas, eerste en enige Romeinse lyrische dichter
54
Welke werk heeft Horatius geschreven?
Carmina: drie boeken met 88 Oden (23 v. Chr.)
55
Wat is de Carmina Burana?
Carmina Burana / Codex Buranus (Manuscript uit Beieren) = middeleeuws verzamelhandschrift met seculiere lyriek uit twaalfde eeuw v. Chr. dat in het klooster van Benediktbeueren is gevonden
56
Wie schreef de Carmina Burana?
heel lang toegeschreven aan vaganten (middeleeuwse straatartiesten), nu twijfelen we
57
Hoe zijn de Carmina Burana bekend geworden?
Carl Orf maakte in het begin van de 20ste eeuw een selectie van gedichten en componeert er muziek bij
58
Wat is Dies Irae?
- godsdienstig gedicht in viervoetige trocheeën - zelfde tijd als Carmina Burana - gaat over laatste dag op aarde, wanneer alle mensen tot leven komen en beoordeeld worden door God; auteur vraagt God om hem bij de goeden te zetten - tekst werd gezongen in requiem-mis (begrafenis) en Allerzielen - tot Tweede Vaticaans Concilie het Latijn uit de eucharistie verwijderde
59
Wat is Stabat Mater?
- hymne in viervoetige trocheeën in bepaalde misvieringen - werd gezongen op 15 september: de Zeven Smarten van Maria - tijdelijk verwijderd door Concilie van Trente - op muziek gezet door Pergolesi
60
quodsi me lyricis vatibus inseres, sublimi feriam sidera vertice.
Maar als u mij onder de lyrische dichters opnemen zal, dan zal ik met mijn hoge hoofd de sterren raken.
61
et serves animae dimidium meae.
en moge u de helft van mijn hart dan bewaren.
62
Solvitur acris hiems grata vice veris et Favoni trahuntque siccas machinae carinas ac neque iam stabulis gaudet pecus aut arator igni nec prata canis albicant pruinis.
De gure winter verdwijnt, door de welkome wissel met lente en wind uit het westen takels trekken de kielen van ‘t droge, en niet langer verheugt zich het vee in de stallen of de ploeger bij ’t haardvuur, niet meer fonkelen de weiden door witte rijp.
63
iam Cytherea choros ducit Venus imminente luna iunctaeque Nymphis Gratiae decentes alterno terram quatiunt pede, dum gravis Cyclopum Volcanus ardens visit officinas.
Reeds leidt Cytherische Venus reidansen onder het maanlicht daarboven, hand in hand stampen lieftallige Gratiën met Nimfen de grond met hun wisselende voetstap, terwijl Vulcanus vurig de zware smidsen van de Cyclopen opzoekt.
64
Quis multa gracilis te puer in rosa perfusus liquidis urget odoribus grato, Pyrrha, sub antro?
Welke tengere knaap, met vloeiende geurtjes overgoten, drukt jou tegen zich aan op een bedje van rozen, Pyrrha, in een lieflijke grot ?
65
cui flavam religas comam simplex munditiis?
Voor wie bind je je blonde haren op, eenvoudig in je opschik ?
66
heu quotiens fidem mutatosque deos flebit et aspera nigris aequora ventis emirabitur insolens qui nunc te fruitur credulus aurea, qui semper vacuam, semper amabilem sperat, nescius aurae fallacis.
Ach, hoe vaak zal hij je trouw en de wisselende goden bewenen en zich in zijn onervarenheid verwonderen over de zee, woest door de zwarte winden, hij die nu goedgelovig geniet van je gouden schoonheid, die hoopt dat je altijd beschikbaar, altijd beminnelijk zult zijn, niet vertrouwd met de bedrieglijke bries.
67
miseri, quibus intemptata nites. me tabula sacer votiva paries indicat uvida suspendisse potenti vestimenta maris deo.
Meelijwekkend zij, voor wie je schittert, omdat ze je niet kennen: een heilige wand toont met een votiefschilderijtje dat ik mijn doorweekte kledij op heb gehangen voor de machtige god van de zee.
68
Tu ne quaesieris, scire nefas, quem mihi, quem tibi finem di dederint,
Vraag jij toch niet – het hoort niet te weten – welk einde de goden voor mij, voor jou hebben beschikt,
69
dum loquimur, fugerit invida aetas:
Terwijl we praten, zal de inhalige tijd ons al zijn ontvlucht.
70
carpe diem quam minimum credula postero.
Pluk de dag, zo weinig mogelijk op de volgende hopend.
71
Vitas hinnuleo me similis, Chloe, quaerenti pavidam montibus aviis matrem non sine vano aurarum et siluae metu.
Chloë, je vlucht voor mij, lijkend op een jonge hinde die in de verre bergen haar bange moeder zoekt, niet zonder vergeefse vrees voor winden en woud.
72
nam seu mobilibus veris inhorruit adventus foliis seu virides rubum dimovere lacertae, et corde et genibus tremit.
Want als de komst van de lente rilt in bewegende bladeren of groene boomhagedissen een braamstruik doen ritselen, beeft ze in haar hart en haar knieën.
73
atqui non ego te tigris ut aspera Gaetulusve leo frangere persequor: tandem desine matrem tempestiva sequi viro.
Maar ík jaag niet op jou als een grimmige tijger of een Gaetulische leeuw om jou te vermorzelen hou eindelijk op je moeder te volgen, rijp als je bent voor een man.
74
Nunc est bibendum, nunc pede libero pulsanda tellus;
Nu moeten we drinken, nu met vrije voet de aarde stampen
75
daret ut catenis fatale monstrum.
om aan de ketens te schenken het fatale monster
76
non humilis mulier,
niet zomaar een vrouw
77
auream quisquis mediocritatem diligit, tutus caret obsoleti sordibus tecti, caret invidenda sobrius aula.
Alwie de gouden middenweg blijft kiezen wordt in veiligheid gespaard van de schande van een verwaarloosd woonhuis, in soberheid gespaard ook van een afgunst wekkend paleis.
78
saepius ventis agitatur ingens pinus et celsae graviore casu decidunt turres feriuntque summos fulgura montis
Vaker wordt de rijzige pijnboom door de winden geteisterd, met zwaarder val storten hoge torens neer en bliksemschichten treffen (slechts) de tóppen van de bergen.
79
O Fortuna velut luna statu variabilis semper crescis aut decrescis vita detestabilis nunc obdurat et tunc curat ludo mentis aciem, egestatem, potestatem dissolvit ut glaciem.
O Fortuna, zoals de maan, veranderlijk van gestalte groei jij altijd of neem je af; het verachtelijke leven maakt nu eens hard en dan weer verzorgt het in een spel de scherpte van ons verstand, en armoede en macht lost het op als ijs.
80
Sors immanis et inanis, rota tu volubilis status malus vana salus semper dissolubilis Obumbrata et velata michi quoque niteris nunc per ludum dorsum nudum fero tui sceleris.
Lot, ontzaglijk en ijdel, jij, wentelend wiel, (bent) een kwade toestand, een ijdel welzijn altijd weer onstandvastig, beschaduwd en omhuld leun je ook naar mij; en nu door het spel breng ik mijn naakte rug naar jouw misdadigheid.
81
Sors salutis et virtutis michi nunc contraria, est affectus et defectus semper in angaria. Hac in hora sine mora corde pulsum tangite quod per sortem sternit fortem mecum omnes plangite!
Lot van welzijn en van grootsheid nu tegen mij gekeerd, ze is levensijver én levensmoeheid altijd in verdrukking. In dit uur zonder uitstel raak de stoot van de snaar; omdat door het lot het de sterke neerslaat weent allen met mij!
82
In taberna quando sumus, non curamus quid sit humus, sed ad ludum properamus, cui semper insudamus.
Wanneer wij in de herberg zijn, maken we ons geen zorgen over wat de aarde is, maar haasten we ons naar het spel, waarvoor wij altijd zweten.
83
Quid agatur in taberna ubi nummus est pincerna, hoc est opus ut queratur, si quid loquar, audiatur.
Wat gebeurt in de herberg, waar geld de schenker is, dat is de taak om onderzocht te worden, maar laat wat ik zeg gehoord worden.
84
Quidam ludunt, quidam bibunt, quidam indiscrete vivunt. Sed in ludo qui morantur, ex his quidam denudantur quidam ibi vestiuntur, quidam saccis induuntur.
Sommigen spelen, sommigen drinken, sommigen leven ongebonden; maar zij die in het spel verblijven, van hen worden sommigen ontbloot, sommigen worden aangekleed, sommigen kleden zich in zakken.
85
Ibi nullus timet mortem sed pro Baccho mittunt sortem:
Hier vreest geen één de dood, maar ze werpen het lot voor Bacchus.
86
Primo pro nummata vini, ex hac bibunt libertini; semel bibunt pro captivis, post hec bibunt ter pro vivis, quater pro Christianis cunctis quinquies pro fidelibus defunctis, sexies pro sororibus vanis, septies pro militibus silvanis.
Eerst voor de betaler van de wijn, daardoor drinken ze als vrijgelatenen. Eenmaal drinken ze voor de gevangenen, daarna drinken ze driemaal voor de levenden, viermaal voor alle christenen, vijfmaal voor de overleden gelovigen, zesmaal voor de lichtzinnige zusters, zevenmaal voor de ruwe soldaten.
87
Octies pro fratribus perversis, nonies pro monachis dispersis, decies pro navigantibus undecies pro discordantibus, duodecies pro penitentibus, tredecies pro iter agentibus. Tam pro papa quam pro rege bibunt omnes sine lege.
achtmaal op de perverse broeders, negenmaal op de verdreven monniken, tienmaal op de zeelieden, elfmaal op de ruziemakers, twaalfmaal op de boetelingen, dertienmaal op hen die een reis maken. Zozeer op de paus als op de koning, drinken allen zonder wet.
88
Bibit hera, bibit herus, bibit miles, bibit clerus, bibit ille, bibit illa, bibit servus cum ancilla, bibit velox, bibit piger, bibit albus, bibit niger, bibit constans, bibit vagus, bibit rudis, bibit magus. Bibit pauper et egrotus, bibit exul et ignotus, bibit puer, bibit canus, bibit presul et decanus, bibit soror, bibit frater, bibit anus, bibit mater, bibit ista, bibit ille, bibunt centum, bibunt mille.
De meester drinkt, de meesteres drinkt, de soldaat drinkt, de geestelijke drinkt, hij drinkt hier en zij drinkt daar, de slaaf drinkt met de dienstmeid, de snelle drinkt, de trage drinkt, de witte drinkt, de zwarte drinkt, de vaste drinkt, de zwerver drinkt, de boertige drinkt, de geleerde drinkt, de arme drinkt en de zieke, de balling drinkt en de onbekende, de jongen drinkt, de grijsaard drinkt, de deken drinkt en de bisschop, de zuster drinkt, de broeder drinkt, de oude vrouw drinkt, de moeder drinkt, zij drinkt hier en hij drinkt daar, honderden drinken, duizenden drinken.
89
Parum sexcente nummate durant, cum immoderate bibunt omnes sine meta, quamvis biant mente leta.
Zeshonderd munten blijven amper duren, wanneer zij allen onbeperkt en zonder grenspaal drinken, hoewel ze drinken met een vrolijk gemoed.
90
Sic nos rodunt omnes gentes et sic erimus egentes. Qui nos rodunt confundantur et cum iustis non scribantur.
Zo plukken alle mensen ons kaal en zullen wij behoeftig zijn. En mogen zij die ons kaalplukken, verminkt worden en niet bij de rechtvaardigen worden geschreven.
91
Dies irae, dies illa Solvet saeclum in favilla, Teste David cum Sibylla.
Dag van wrok, die grootse dag, de wereld zal vergaan in as, met als getuigen David en de Sibylle.
92
Quantus tremor est futurus, Quando judex est venturus, Cuncta stricte discussurus!
Hoeveel beving staat te gebeuren, wanneer de rechter zal komen, om alles streng te beoordelen!
93
Tuba mirum spargens sonum Per sepulcra regionum, Coget omnes ante thronum.
De klaroen, een vreemd geschal verspreidend over de graven van de streken, zal allen voor de troon dwingen.
94
Mors stupebit et natura, Cum resurget creatura, Judicanti responsura.
Dood en natuur zal verstommen, wanneer de schepping zal herrijzen om zijn rechter antwoord te geven.
95
Lacrimosa dies illa, Qua resurget ex favilla Judicandus homo reus.: Huic ergo parce, Deus:
Tranenrijk zal die dag zijn, waarop uit de as zal herrijzen de zondige mens, om geoordeeld te worden. Spaar dan deze (mens), God:
96
Pie Jesu Domine: Dona eis requiem. Amen.
Lieve Heer Jezus: schenk hun de rust! Amen.
97
Stabat mater dolorosa iuxta crucem lacrimosa, Dum pendebat filius. Cuius animam gementem Contristatam et dolentem Pertransivit gladius.
De verdrietige moeder stond naast het kruis vol tranen, terwijl haar zoon er hing; wiens zuchtende ziel verdrietig en lijdend een zwaard doorstak.
98
O quam tristis et afflicta Fuit illa benedicta Mater unigeniti Quae maerebat et dolebat. Et tremebat, cum videbat Nati poenas incliti.
O, hoe droef en neergeslagen was toen die gezegende vrouw de moeder van de Eéngeborene! Die treurde en rouwde en beefde, toen ze keek naar de straf van haar roemruchte zoon.
99
Quis est homo qui non fleret, Matrem Christi si videret In tanto supplicio? Quis non posset contristari, Piam matrem contemplari Dolentem cum filio?
Wie is de mens die niet zou wenen, als hij naar Christus’ moeder keek in zo’n grote kwelling? Wie zou niet verdrietig zijn, de vrome moeder te aanschouwen toen ze rouwde met haar zoon?
100
Fac me cruce custodiri, Morte Christi praemuniri, Confoveri gratia. Quando corpus morietur Fac ut animae donetur Paradisi gloria.
Maak dat ik door het kruis bewaakt word, door Christus’ dood beschermd word, door zijn genade gekoesterd word. Wanneer mijn lichaam sterven zal, maak dat aan mijn ziel gegeven wordt de glorie van het paradijs.
101
Cui dono lepidum novum libellum arido modo pumice expolitum?
Voor wie is dit speelse boekje, spiksplinternieuw, met droge puimsteen pas gepolijst ?
102
Corneli, tibi; namque tu solebas meas esse aliquid putare nugas, iam tum cum ausus es unus Italorum omne aevum tribus explicare chartis, doctis, Iuppiter, et laboriosis!
Voor jou, Cornelius, want jij vond altijd al dat mijn niemendalletjes iets betekenden, reeds toen, toen jij als enige der Italianen gedurfd hebt in drie geleerde en verdomd doorwrochte donders de ganse geschiedenis te ontvouwen.
103
quare habe tibi quidquid hoc libelli qualecumque, quod, o patrona virgo, plus uno maneat perenne saeclo.
Neem daarom dit boekje wat het ook is en voor wat het waard is. Moge het, mijn schutsgodin, meer dan één generatie bestendig bestaan.
104
Ille mi par esse deo videtur, ille, si fas est, superare divos qui sedens adversus identidem te spectat et audit dulce ridentem, misero quod omnis eripit sensus mihi: nam simul te, Lesbia, adspexi, nihil est super mi
Die man lijkt mij van een god de gelijke te zijn, ja hij lijkt me, als dat kan, zelfs meer dan de goden, hij die tegenover je zit, voortdurend je aanstaart en luistert naar jouw zoete lachjes – wat mij, ongelukkige, van al mijn zinnen berooft: want zodra ik jou maar gezien heb, Lesbia, blijft er mij niets meer over
105
lingua sed torpet, tenuis sub artus flamma demanat, sonitu suopte tintinant aures, gemina teguntur lumina nocte.
mijn tong stokt in mijn mond, onder mijn huid glijdt een lichte gloed omlaag, door eigen gebons dreunen mijn oren, een dubbele nacht zinkt over mijn ogen.
106
otium, Catulle, tibi molestum est: otio exsultas nimiumque gestis. otium et reges prius et beatas perdidit urbes.
Niets doen, Catullus, is lastig voor jou: door niets doen word je wild en smacht je te zeer: niets doen bracht voorheen al vorsten en welvarende steden ten onder.
107
Nulla potest mulier tantum se dicere amatam vere, quantum a me Lesbia amata mea est. nulla fides ullo fuit unquam in foedere tanta quanta in amore tuo ex parte reperta mea est.
Geen enkele vrouw kan zeggen dat ze zoveel is bemind, als mijn Lesbia door mij wordt bemind. In wat voor verbintenis ook was geen enkele trouw ooit zo groot, als er van mijn kant (een trouw) gevonden kan worden in mijn liefde voor jou.
108
Vivamus, mea Lesbia, atque amemus, rumoresque senum severiorum omnes unius aestimemus assis.
Laten we leven, Lesbia, en liefhebben en al die roddelpraatjes van al te strenge oude knarren maar één as waard achten!
109
soles occidere et redire possunt: nobis, cum semel occidit brevis lux, nox est perpetua una dormienda.
Zonnen kunnen ondergaan en kunnen terugkeren: als voor óns eenmaal het korte licht is gedoofd, wacht er slechts één voortdurende te slapen nacht.
110
da mi basia mille, deinde centum, dein mille altera, dein secunda centum, deinde usque altera mille, deinde centum,
Geef me duizend zoenen en dan honderd, en dan een tweede duizend en dan een tweede honderd, en dan zonder stoppen nog eens duizend en nog honderd.
111
dein, cum milia multa fecerimus, conturbabimus illa, ne sciamus, aut ne quis malus invidere possit, cum tantum sciat esse basiorum.
En dan, als we er vele duizenden hebben gekust, zullen we ze door elkaar halen opdat wij het niet weten en geen boosaard jaloers kan zijn wanneer hij weet hoeveel kussen het er zijn.
112
Quaeris quot mihi basiationes tuae, Lesbia, sint satis superque.
Lesbia, je vraagt hoeveel zoenerijtjes van jou mij kunnen verzadigen en meer dan dat.
113
quam magnus numerus Libyssae harenae laserpiciferis iacet Cyrenis, oraclum Iovis inter aestuosi et Batti veteris sacrum sepulcrum, aut quam sidera multa, cum tacet nox, furtivos hominum vident amores, tam te basia multa basiare vesano satis et super Catullo est, quae nec pernumerare curiosi possint nec mala fascinare lingua.
Een hoe groot getal van Libische zandkorrels als er ligt ligt in het gentiaanrijke Cyrene, tussen het orakel van de hete Zeus en het heilige graf van de oude Battus, of hoeveel talrijke sterren die, terwijl de nacht zwijgt, de stiekeme liefdes van mensen aanschouwen, dat jij zóveel zoenen zoent is genoeg en voldoende voor de zotte Catullus, opdat nieuwsgierigen ze niet kunnen tellen, en geen boze tong ze kan betoveren.
114
Pedicabo ego vos et irrumabo, Aureli pathice et cinaede Furi, qui me ex versiculis meis putastis, quod sunt molliculi, parum pudicum.
Ik zal hem ** in je ** en in je **, (fuck you !) nicht Aurelius en flikker Furius, jullie die mij op grond van mijn versjes, omdàt ze zacht zijn van zinnen, beoordeelden als weinig mannelijk.
115
Passer, deliciae meae puellae, quicum ludere, quem in sinu tenere, cui primum digitum dare adpetenti et acris solet incitare morsus, cum desiderio meo nitenti carum nescio quid libet iocari (et solaciolum sui doloris, credo, ut tum gravis adquiescat ardor), tecum ludere sicut ipsa possem et tristis animi levare curas!
Musje, schatje van mijn lieveling, met wie ze altijd speelt, die ze in haar schoot houdt, aan wiens pikken ze haar vingertopje toesteekt en hem tot scherpe pikjes prikkelt, wanneer zij, mijn vurige (voorwerp van) verlangen zin heeft ik weet niet welk zoet spelletje te spelen, en als tedere troost voor haar pijn, ik denk, opdat dán haar zware liefdesgloed bedaart: kon ík maar spelen met jou zoals zij zelf en de droevige zorgen van mijn geest verlichten !
116
Lugete, o Veneres Cupidinesque et quantum est hominum venustiorum! passer mortuus est meae puellae, passer, deliciae meae puellae, quem plus illa oculis suis amabat;
Treur, o, Venussen en Cupido’s, en alle mensen met smaak en verstand: het musje van mijn meisje is dood, dat musje, de lieveling van mijn meisje, die ze meer dan haar eigen ogen beminde.
117
nam mellitus erat, suamque norat ipsa tam bene quam puella matrem, nec sese a gremio illius movebat, sed circumsiliens modo huc modo illuc ad solam dominam usque pipiabat.
Want het was een schatje en kende zijn (meesteres) zo goed als een meisje haar moeder zelf en het bewoog zich niet van haar schoot, maar hipte nu eens hierheen dan weer daarheen en tsjilpte aldoor alleen zijn meesteres toe.
118
qui nunc it per iter tenebricosum illuc unde negant redire quemquam.
Nu loopt hij over een beschaduwd pad daarheen, van waar ze weigeren dat iemand terugkomt.
119
at vobis male sit, malae tenebrae Orci, quae omnia bella devoratis; tam bellum mihi passerem abstulistis.
Maar jullie, kwade donkerte van de Orcus, dat alle moois verslindt, wees vervloekt: Je hebt me dat zo mooie musje ontnomen.
120
o factum male! o miselle passer! tua nunc opera meae puellae flendo turgiduli rubent ocelli.
O, wat een misdaad! O, mijn arme musseltje. Door jouw toedoen zijn de oogjes van mijn meisje nu rood en dikjes door het wenen.
121
nam castum esse decet pium poetam ipsum, versiculos nihil necesse est,
Een toegewijd dichter hoort immers fatsoenlijk te zijn, althans hijzélf, maar zijn versjes moeten niets.
122
qui tum denique habent salem ac leporem, si sunt molliculi ac parum pudici et quod pruriat incitare possunt, non dico pueris, sed his pilosis, qui duros nequeunt movere lumbos.
Die hebben dan pas smaak en kraak, als ze zachteltjes zijn en weinig fatsoenlijk, en kunnen maken dat het gaat kriebelen, niet bij knapen bedoel ik, maar bij deze behaarde heren die hun stramme lullen niet in beweging krijgen.
123
vos quod milia multa basiorum legistis, male me marem putatis? pedicabo ego vos et irrumabo.
Jullie denken, omdat je las over vele duizenden zoenen, dat ik nauwelijks man was? Ik zal hem ** in je ** en in je **, (fuck you !)
124
Nulli se dicit mulier mea nubere malle quam mihi, non si se Iuppiter ipse petat.
Mijn vrouw zegt dat ze met geen enkele man liever wil trouwen dan met mij, zelfs niet als Jupiter zelf het zou vragen.
125
dicit: sed mulier cupido quod dicit amanti in vento et rapida scribere oportet aqua.
Dat is wat ze zégt: maar wat een vrouw zegt aan haar begerige lover, dat kun je schrijven in wind en snelstromend water.
126
Lesbia mi praesente viro mala plurima dicit: haec illi fatuo maxima laetitia est.
Lesbia spreekt veel kwaad over mij als haar man erbij is: dat is voor die domkop een groot plezier.
127
mule, nihil sentis. si nostri oblita taceret, sana esset: nunc quod gannit et obloquitur, non solum meminit, sed, quae multo acrior est res, irata est: hoc est, uritur et loquitur.
Ezel, merk je dan niets ? Als ze mij was vergeten en zweeg, zou ze normaal zijn: omdat ze nu net snauwt en schimpt, denkt ze niet alleen (aan mij), maar, hetgeen een pikantere vaststelling is, ze is kwaad. Dat wil zeggen, ze brandt dus ze praat.
128
Odi et amo. quare id faciam fortasse requiris nescio, sed fieri sentio et excrucior.
Ik voel gevoelens van haat en liefde. Waarom ik dat doe, vraag je misschien? Ik weet het niet, maar ik voel het gebeuren en word gefolterd.
129
Lesbia mi dicit semper male nec tacet unquam de me: Lesbia me dispeream nisi amat.
Lesbia spreekt altijd kwaad over mij en nooit kan ze zwijgen over mij: ik mag doodvallen als Lesbia niet van me houdt.
130
quo signo? quia sunt totidem mea: deprecor illam adsidue, verum dispeream nisi amo.
Hoezo? Omdat het bij mij net zo gaat: steeds maar verwens ik haar, maar ik mag doodvallen als ik niet van haar houd.
131
Mentula conatur Pipleum scandere montem: Musae furcillis praecipitem eiciunt.
“Piemel” probeert de Muzenberg te beklimmen: (maar) de Muzen flikkeren hem holderdebolder met hun hooivorkjes weer af.
132
Basia da nobis, Diadumene, pressa. 'Quot?' inquis.
Geef mij, Diadumenus, gedrukte zoentjes. 'Hoeveel' vraag je?
133
Oceani fluctus me numerare iubes Et maris Aegaei sparsas per litora conchas Et quae Cecropio monte vagantur apes, Quaeque sonant pleno vocesque manusque theatro, Cum populus subiti Caesaris ora videt.
Je vraag me (als het ware) de golven van de Oceaan te tellen, en de schelpen die verspreid liggen over de kusten van de Egeïsche Zee, en de bijtjes die rondzwerven over de berg van Cecrops én de stemmen én de handen die klinken in het volle theater.
134
Nolo quot arguto dedit exorata Catullo Lesbia: pauca cupit, qui numerare potest.
Ik wil er niet zoveel als Lesbia op vraag gaf aan de slimme Catullus: hij die ze kan tellen vraagt nog weinig zoenen.