fr mis 2 Flashcards
(33 cards)
1
Q
de beweeglijkheid, de handigheid
A
l’agilité
2
Q
het liefdesverdriet
A
le chagrin d’amour
3
Q
een ontdekking
A
une découverte
4
Q
een inspanning
A
un effort
5
Q
een plaats
A
un endroit
6
Q
het vet
A
la graisse
7
Q
een spier
A
un muscle
8
Q
een been, een bot
A
un os
9
Q
een long
A
un poumon
10
Q
een bodem, een vloer
A
un sol
11
Q
een richting
A
un sens
12
Q
vermoeiend
A
fatigant, fatigante
13
Q
stevig
A
solide
14
Q
compenseren
A
compenser
15
Q
samentrekken
A
contracter
16
Q
kruisen, tegenkomen
A
croiser
17
Q
zitten
A
être assis, assise
18
Q
uitademen
A
expirer
19
Q
inademen
A
inspirer
20
Q
zich meten met
A
se mesurer avec
21
Q
zich buigen
A
se pencher
22
Q
vooruitgaan, vooruitgang boeken
A
progresser
23
Q
vertragen
A
ralentir
24
Q
loslaten, vrijlaten
A
relâcher
25
zich blesseren
se blesser
26
opspannen
serrer
27
gaan halen
aller chercher
28
een verkoudheid oplopen
attraper froid
29
pijn hebben aan+ lichaamsdeel
avoir mal au / à l' /à la /aux+ partie du corps
30
dat dient om
ça sert à
31
de uitdaging aangaan
relever le défi
32
rechtop, rechtstaand
debout
33
onopvallend, discreet
discrètement