fr t2vb Flashcards
(58 cards)
1
Q
verzwakken
A
affaiblir
2
Q
toejuichen
A
applaudir
3
Q
verwittigen
A
avertir
4
Q
bepalen
A
définir
5
Q
groeien
A
grandir
6
Q
verzwaren
A
grossir
7
Q
investeren
A
investir
8
Q
vermageren
A
maigrir
9
Q
bleek worden
A
pâlir
10
Q
nadenken
A
réfléchir
11
Q
slagen, lukken
A
réussir
12
Q
blozen
A
rougir
13
Q
verouderen
A
vieillir
14
Q
eindigen
A
finir
15
Q
vertrekken
A
partir
16
Q
slapen
A
dormir
17
Q
liegen
A
mentir
18
Q
(be)dienen
A
servir
19
Q
buitengaan, uitgaan
A
sortir
20
Q
ruiken, voelen
A
sentir
21
Q
berouw hebben
A
se repentir
22
Q
openen
A
ouvrir
23
Q
dekken, bedekken
A
couvrir
24
Q
ontdekken
A
découvrir
25
geven, aanbieden, schenken
offrir
26
lijden
souffrir
27
rijden, leiden
conduire
28
zich gedragen
se conduire
29
bouwen
construire
30
koken, bakken
cuire
31
vernietigen
détruire
32
inleiden
introduire
33
produceren
produire
34
vertalen
traduire
35
schaden
nuire
36
wachten
attendre
37
overeenkomen, corresponderen
correspondre
38
verbieden, verdedigen
défendre
39
afhangen (van)
dépendre de
40
naar beneden gaan, uitstappen
descendre
41
horen
entendre
42
(ver)spreiden
étendre
43
bijten
mordre
44
ophangen
pendre
45
verliezen
perdre
46
beweren
prétendre
47
teruggeven
rendre
48
antwoorden
répondre
49
verkopen
vendre
50
schilderen
peindre
51
bereiken
atteindre
52
vrezen
craindre
53
doven
éteindre
54
bereiken, samenvoegen
joindre
55
beklagen
plaindre
56
klagen (over)
se plaindre de
57
zich voegen bij
rejoindre
58
verven
teindre