French test lj1 periode 2 Flashcards
(91 cards)
1
Q
het strand
A
la plage
1
Q
de zee
A
la mer
2
Q
het probleem
A
le probléme ( comma the other way)
2
Q
het bericht
A
le message
3
Q
het ding
A
le truc
4
Q
kijk (naar)
A
regarde
5
Q
aider
A
helpen
6
Q
wij zijn gek op
A
on adore
7
Q
bedankt
A
merci
8
Q
niets te danken
A
de rien
9
Q
vandaag
A
aujourd´hui
10
Q
morgen
A
demain
11
Q
hier is, hier zijn.
A
Il y a)
12
Q
dan
A
alors
13
Q
misschien
A
peut-etre
14
Q
veel
A
beaucoup
15
Q
in
A
dans
16
Q
iets
A
quelque chose
17
Q
mooi
A
beau
18
Q
super
A
super
19
Q
wat is jouw telefoonnummer?
A
Quel est ton numéro de téléphone?
20
Q
Mijn telefoonnummer is 288282882
A
Mon numéro, c´est le 288282882
21
Q
en jij, hoe oud ben jij?
A
Et toi, tu as quel Âge?
22
Q
ik ben 12 jaar
A
Moi, j’ai 12 ans.
23
tot later
À plus
24
Heb je een broer?
Tu as un frère?
25
Ja, ik heb een broer, romain
oui, j’ai un frère, Romain.
26
0
zéro
27
1
un
28
2
deux
29
3
trois
30
4
quatre
31
5
cinq
32
6
six
33
7
sept
34
8
huit
35
9
neuf
36
10
dix
37
11
onze
38
12
douze
39
13
treize
40
14
quatorze
41
15
quinze
42
16
seize
43
17
dix-sept
44
18
dix-huit
45
19
dix-neuf
46
20
vingt
47
ik heb
j´ai
48
jij hebt
tu as
49
hij heeft
il a
50
zij heeft
elle a
51
wij hebben (1)
on a
52
jullie hebben/u heeft
vous avez
53
wij hebben
nous avons
54
zij hebben (meervoud)
ils/elles ont
55
de vader
le père
56
de moeder
la mère
57
de neef
le cousin
58
de nicht
la cousine
59
de oom
l´oncle
60
de tante
la tante
61
de grootvader
le grand-père
62
de grootmoeder
la grand-mère
63
de tuin
le jardin
64
de foto
la photo
65
de muziek
la musique
66
de tekening
le dessin
67
de prijs
le prix
68
grappig
drÔle (lower case)
69
gek
fou
70
wij lachen
on rigole
71
vaak
sounvent
72
altijd
toujours
73
met
avec
74
echt
vraiment
75
een beetje
un peu
76
de familie
la famille
77
hier
ici
78
er is, er zijn
il y a
79
ook
aussi
80
ook
aussi
81
waarom
pourquoi
82
dus
donc
83
wij blijven
on reste
84
en
et
85
wij spelen
on joue
86
ik vind (het) leuk
j´aime
87
maar
mais
88
voor
pour
89
oke
d´accord
