lj2 chaptire 5 woorden FN Flashcards
(60 cards)
1
Q
être en form
A
in vorm zijn
2
Q
malade
A
ziek
3
Q
grave
A
ernstig
4
Q
dangereux, dangereuse
A
gevaarlijk
5
Q
repose-toi bien
A
rust goed uit
6
Q
fais attention
A
pas op
7
Q
arrête
A
hou op
8
Q
vas-y
A
ga je gang
9
Q
viens
A
kom
10
Q
c’est mieux
A
het is beter
11
Q
rater
A
missen, mislopen
12
Q
avoir peur
A
bang zijn
13
Q
essayer
A
proberen
14
Q
bouger
A
bewegen
15
Q
attendre
A
wachten
16
Q
apprendre à
A
leren om
17
Q
participer à
A
meedoen aan
18
Q
facile
A
makkelijk
19
Q
peut-être
A
misschien
20
Q
sûr
A
zeker
21
Q
l’hôpital
A
het ziekenhuis
22
Q
chez le docteur
A
naar de doktor
23
Q
le médicament
A
het medicijn
24
Q
guérir
A
genezen
25
traiter
behandelen
26
fatigué
moe
27
utiliser
gebruiken
28
le conseil
het advies
29
partout
overal
30
contre
tegen
31
le corps
het lichaam
32
la gorge
de keel
33
le ventre
de buik
34
le dos
de rug
35
la main
de hand
36
la jambe
het been
37
le pied
het voet
38
le doigt
de vinger
39
l'oreille
het oor
40
les yeux
de oog
41
les potes
de vrienden
42
le/la meilleur
de beste
43
rentrer
naar huis gaan
44
se relaxer
zich ontspannen
45
téléphoner
bellen
46
j'ai froid
ik heb het koud
47
la grippe
de griep
48
j'espère
ik hoop
49
aller au lit
naar bed gaan
50
ça va mieux
het gaat beter
51
l'endroit
de plek
52
gagner
winnen
53
faire du basket
basketballen
54
faire du foot
voetballen
55
fair du ski
skien
56
faire du tennis
tennissen
57
faire du hockey
hockeyen
58
faire du cheval
paardrijden
59
fair du patinage
schaatsen
60
faire de la natation
zwemmen
