French toets lj1 p4 Flashcards
(152 cards)
1
Q
de school
A
l’école (v)
2
Q
de middelbare school
A
le collége
3
Q
de leerling
A
l’élève
4
Q
frans
A
le français
5
Q
engels
A
l’anglais (m)
6
Q
biologie
A
la biologie
7
Q
wiskunde
A
les maths
8
Q
gym
A
la gym
9
Q
het schoolvak
A
la matières
10
Q
geschidenis
A
l’histoire (v)
11
Q
aardrijkskunde
A
la géographie BAHAHAHAHHAHa- Leah(ZONDER STREEPJE) leilyyani van wisumiemeno
12
Q
de leraar/lerares
A
le/la prof
13
Q
de telefoon
A
le portable
14
Q
waarom
A
pourquoi
15
Q
gaan
A
aller
16
Q
vallen
A
tomber
17
Q
eerste
A
premier
18
Q
aardig
A
sympa
19
Q
slecht
A
nul/nulle
20
Q
in welke klas zit jij?
A
tu es en quelle classe
21
Q
ik zit in de eerste klas
A
je suis en cinquième
22
Q
welke vakken heb je op dinsdag
A
tu as quelles matières le mardi?
23
Q
dinsdag heb ik geschidenis en engels
A
Le mardi, j’ai histoire et anglais
24
Q
s’ ochtends
A
le matin
25
s' middags
l'après-midi (m)
26
de kantine
la cantine
27
de week
la semaine
28
de jongere
le/la jeune
29
het huis
la maison
30
de les
le cours
31
de taal
la langue
32
de rugzak
le sac à dos
33
ik ga
je vais
34
houden van
aimer
35
een hekel hebben aan
détester
36
beginnen
commencer
37
liever hebben
préféfer
38
parler
praten, spreken
39
naar huis gaan
rentrer
40
dragen
porter
41
streng
sévère
42
geweldig
génial
43
hoe laat is de pauze?
La récré, c'est à quelle heure?
44
om tien uur
à dix heures
45
hoe laat is het
quelle heures est-il?
46
het is half tien
il est neuf heures et demie
47
jij heb
tu as
48
ik heb
j'ai
49
hij/zij/wij heeft/hebben
elle/il/on a
50
wij hebben
nous avons
51
jullie hebben
u heeft
vous avez
52
zij hebben (meervoud)
ils/elles ont
53
ik ben
je suis
54
être
zijn
55
avoir
heb
56
jij bent
tu es
57
hij/zij/wij zijn
il/elle/on est
58
wij zijn
nous sommes
59
jullie zijn/u bent
vous êtes
60
zij zijn (mv)
ils/elles sont
61
het is
c'est
62
het zijn
ce sont
63
hoe laat is de pauze
La récré, c'est à quelle heure?
64
om tien uur
à dix heures
65
hoe laat is het?
Quelle heure est-il?
66
Het is half tien
il est neuf heures et demie.
67
het is tien over half 9
il est dix heures moins vingt
68
het is twalf uur
il est midi
69
het is twalf uur s nachts
il est minuit
70
het is kwart voor 10
il est dix heurs moins quart
71
het huiswerk
les devoirs m
72
het museum
le musée
73
het geheim
le secret
74
de afspraak
le rendez-vous
75
rijk
riche
76
mevrouw
madame
77
waar
vrai
78
lievelings-
préférée
79
grappig
marrant
80
enthousiast
enthousiaste
81
vreselijk
terrible
82
het is warm
il fait chaud
83
ik ben klaar
je finis
84
werken
travailler
85
niet slecht
pas mal
86
in
dans
87
zoals
comme
88
bovendien
en plus
89
vandaag
aujourd'hui
90
altijd
toujours
91
iedereen
tout le monde
92
wie is je leraar frans
qui est ton prof de français
93
dat is meneer duval
c'est monsieur duval
94
is hij streng
il est sévère
95
nee hij is aardig
non, ill est sympa
96
het (school) cijfer
la note
97
de toets
le contrôle
98
de mop
la blague
99
de ouders
les parents m
100
het cadeau
le cadeau
101
goed
bon/bonne
102
slecht
mauvais(e)
103
serieus
sérieux/sérieuse
104
heel
très
105
nog(steeds)
encore
106
ik ook
moi aussi
107
na
après
108
kerstmis
Noël
109
zien
voir
110
geven
donner
111
doen, maken
faire
112
ik ben bang
j'ai peur
113
ik ben het eens
je suis d'accord
114
je kunt
tu peux
115
houd je van wiskunde
tu aimes les maths
116
ja ik houd van wiskunde
oui, j'aime les maths
117
nee ik houd niet van wiskunde
non je n'aime pas les maths
118
wat is jouw lievelingsvak?
quelle est ta matière préférée?
119
mijn lievelingsvak is frans
ma matière préférée, c'est le français.
120
ik heb een 8
j'ai seize sur vingt
121
maandag
lundi
122
dinsdag
mardi
123
woensdag
mecredi
124
donderdag
jeudi
125
vrijdag
vendredi
126
zaturdag
samedi
127
zondag
dimanche
128
ik ben
je suis
129
jij bent
tu es
130
hij/zij is
il/elle est
131
wij zijn (o)
on est
132
wij zijn
nous sommes
133
jullie zijn/u bent
vous êtes
134
zij zijn
ils/elles sont
135
mijn (m)
mon
136
mijn (v)
ma
137
mijn (mv)
mes
138
jouw (m)
ton
139
jouw (v)
ta
140
jouw (mv)
tes
141
ons/onze (m)
notre
142
ons/onze (v)
notre
143
ons/onze (mv)
nos
144
zijn/haar (m)
son
145
zijn/haar (v)
sa
146
zijn/haar (mv)
ses
147
jullie/u (m)
votre
148
jullie/u (v)
votre
149
jullie/u (mv)
vos
150
hun (m)
leur
151
hun (v)
leur
152
hun (mv)
leurs
