h1 FA-NL Flashcards
(40 cards)
1
Q
vraiment
A
echt
2
Q
appartenir à
A
behoren tot
3
Q
la ressemblance
A
de gelijkenis
4
Q
réciproque
A
wederzijds
5
Q
la naissance
A
de geboorte
6
Q
le conjoint
A
de echtgenoot
7
Q
avis
A
mening
8
Q
gâter
A
verwennen
9
Q
se disputer
A
ruzie maken
10
Q
mal élevé
A
slecht opgevoed
11
Q
détester
A
een hekel hebben aan
12
Q
confier
A
toevertrouwen
13
Q
plaire à
A
bevallen, in de smaak vallen
14
Q
enceinte
A
zwanger, in verwachting
15
Q
consacrer à
A
wijden aan, besteden aan
16
Q
fréquenter
A
omgaan met
17
Q
apprendre
A
vernemen
18
Q
responsable de
A
verantwoordelijk voor
19
Q
abandonner
A
in de steek laten
20
Q
se convertir à
A
zich bekeren tot
21
Q
la rupture
A
de breuk, het verbreken
22
Q
la pauvreté
A
de armoede
23
Q
le chagrin
A
het verdriet
24
Q
insupportable
A
onuitstaanbaar
25
porter plainte
een klacht indienen
26
le deuil
rouw
27
le cimetière
de begraafplaats
28
un enterrement
een begrafenis
29
la douleur
het verdriet
30
la veuve
de weduwe
31
le décès
het overlijden
32
rare
zeldzaam
33
le soutien
de steun
34
compréhensif
begripvol, begrijpend
35
faire appel à
een beroep doen op
36
conseiller
aanraden, advies geven
37
la convivialité
de gezelligheid
38
célibataire
vrijgezel
39
le courrier
de post
40
le désir
het verlangen