h7 FA-NL Flashcards
(40 cards)
1
Q
les transports en commun
A
(m) het openbaar vervoer
2
Q
un moyen de
A
een vervoersmiddel
3
Q
la piste cyclable
A
het fietspad
4
Q
le réseau routier
A
het wegennetwerk
5
Q
couloir
A
de rijbaan
6
Q
le chemin de fer
A
de spoorweg
7
Q
interdire
A
verbieden
8
Q
relier
A
verbinden
9
Q
perturber
A
storen, verstoren, ontregelen
10
Q
faire la navette
A
pendelen, heen en weer reizen
11
Q
ralentir
A
vaart minderen
12
Q
la voie
A
de baan, rijbaan
13
Q
la déviation
A
een omleiding
14
Q
un embouteillage
A
een verkeersopstopping
15
Q
restreint
A
beperkt
16
Q
la compagnie aérienne
A
de luchtvaartmaatschappij
17
Q
le vol
A
de vlucht
18
Q
un atterrissage
A
een landing
19
Q
vérifier
A
controleren
20
Q
multiplier
A
vermeerderen
21
Q
un équipage
A
een bemanning
22
Q
l’accès
A
(m) de toegang
23
Q
le routier
A
de vrachtwagen chauffeur
24
Q
indiquer
A
aanwijzen
25
le détour
de omweg
26
le péage
de tol, het tolgeld
27
le cortége
de stoet, de optocht
28
parcourir
doorkruizen
29
un itinéraire
een route, een reisroute
30
interminable
eindeloos, eindeloos lang
31
effectuer
volbrengen
32
heurter
raken
33
la priorité
de voorrang
34
supprimer
opheffen
35
un inconvénient
een nadeel, een ongemak
36
le casque
de helm
37
disponible
beschikbaar
38
un panneau
een bord
39
la Prévention routière
Veilig Verkeer (nederland)
40
aveugler
verblinden