h8 FA-NL Flashcards
(40 cards)
1
Q
remporter
A
behalen
2
Q
la défaite
A
de nederlaag
3
Q
une course
A
een wedstrijd
4
Q
soiger
A
verzorgen
5
Q
le port
A
het dragen
6
Q
exclu
A
geschorst
7
Q
la chaleur
A
de hitte, de warmte
8
Q
l’haleine
A
(v) de adem
9
Q
considérer comme
A
beschouwen als
10
Q
le maillot vert
A
de groene trui
11
Q
aux alentours de
A
in de omgeving van
12
Q
une botte
A
een laars
13
Q
collectionner
A
verzamelen
14
Q
se procurer
A
vinden, aanschaffen
15
Q
une occupation
A
een bezigheid, een tijdverdrijf
16
Q
le passe-temps
A
de hobby
17
Q
une association
A
een vereniging
18
Q
la tentative
A
de poging
19
Q
mettre fin à
A
een einde maken aan
20
Q
le championnat
A
het kampioenschap
21
Q
pratiquer
A
beoefenen
22
Q
un entraînement
A
een training
23
Q
provoquer
A
veroorzaken
24
Q
infatigable
A
onvermoeibaar
25
couvrir une distance
een afstand afleggen
26
le défi
de uitdaging
27
sinon
anders, zo niet
28
jouer aux échecs
schaken
29
les loisirs
(m) de vrije tijd
30
le mineur
de minderjarige
31
un jour congé
een vrije dag
32
confirmer
bevestigen
33
un rapport
een verband
34
se détendre
zich ontspannen
35
promouvoir
promoten
36
la coutume
de gewoonte
37
baliser
aangeven (met pijlen)
38
rigoler
lol hebben
39
à proximité de
in de nabijheid
40
se noyer
verdrinken