HC1 | Inleiding Flashcards

(23 cards)

1
Q

Abnormaliteit

A

Gedrag dat afwijkend is van het gemiddelde of de norm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Verschijningsvormen abnormaal bedrag (7)

A
  1. Een regressie/achterstand
  2. Een te hoge of te lage frequentie van bepaald gedrag
  3. Een te hoge of te lage intensiteit van bepaald gedrag
  4. Gedrag dat niet past bij de situatie
  5. Abrupte veranderingen in gedrag
  6. Verschillende soorten problematische gedragingen bij elkaar
  7. Kwaliteit verschil met het normale
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Zeven criteria voor het definiëren van abnormaliteit:

A
  1. Leeftijd
  2. Cultuur, sociale context
  3. Tijdsgeest
  4. Geslacht
  5. Sociale factoren
  6. Veranderingen in leefstijl
  7. Perspectief van volwassenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Definitie ontwikkelingsstoornis

A

Observeerbaar gedrag dat ooit wel, maar nu niet meer past bij het ontwikkelingsniveau van het kind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vijf contexten die bij ontwikkeling komen kijken

A
  1. Biologisch
  2. Individueel
  3. Familie/gezin
  4. Sociaal
  5. Cultuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ecologisch en transactionele model (Sameroff & Bronfenbrenner)

A
  1. Kern = het individu en biologie
  2. Microsysteem = directe omgeving
  3. Mesosysteem = interactie tussen individu en microsysteem
  4. Exosysteem = buurt, omgeving
  5. Macrosysteem = maatschappij en cultuur
  6. Chronosysteem = historische tijd en leefgeschiedenis (alleen bij Bronfenbrenner)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Proximale risicofactoren

A

Risicofactoren staan heel dicht bij het individu en hebben direct invloed op het individu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Distale risicofactoren

A

Via andere lagen beïnvloedt het het individu, doordat het bovenliggende lagen beïnvloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Vijf modellen van kinderpsychopathologie

A
  1. Medische model
  2. Gedragsgeoriënteerde model
  3. Cognitieve model
  4. Psychoanalytisch model
  5. Gezinssysteem model
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Vijf modellen van kinderpsychopathologie
1. Medische model

A

Psychopathologie is het gevolg van organisch disfunctioneren (= ziekte). Je kunt het classificeren en diagnosticeren > DSM, ICD-10

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Vijf modellen van kinderpsychopathologie
2. Gedragsgeoriënteerde model

A

Individuen worden niet geboren met problemen, maar is aangeleerd gedrag + interactie tussen individu en omgeving. Gedrag is het resultaat van leerprincipes, waarbij psychopathologie zich uit in een overmaat of een tekort in de frequentie of intensiteit van gedrag, vergeleken met culturele en ontwikkelingsnormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Vijf modellen van kinderpsychopathologie
2. Gedragsgeoriënteerde model | Vier manieren van aanleren van gedrag

A
  1. Klassiek conditioneren (Pavlov/Watson)
  2. Operant conditioneren (Skinner) = straffen/belonen
  3. Imitatie/observationeel leren
  4. Sociale leertheorie (Bandura) = observeren/modelling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Vijf modellen van kinderpsychopathologie
3. Het cognitieve model

A

Ontwikkeling verloopt in vaste volgorde en via een vast schema

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Vijf modellen van kinderpsychopathologie
3. Het cognitieve model | Verschillende stromingen

A
  • Piaget: schema’s en vaste volgorde
  • Kendall: Maladaptieve cognitieve schema’s
  • Crick & Dodge: Social Information Processing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Vijf modellen van kinderpsychopathologie
3. Het cognitieve model | Piaget - Schema

A

Bouwstenen van kennis. Dit schema kan je toepassen voor nieuwe stimuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Vijf modellen van kinderpsychopathologie
3. Het cognitieve model | Piaget - Assimilatie

A

We veranderen nieuwe informatie zodat het in onze bestaande schema’s past

17
Q

Vijf modellen van kinderpsychopathologie
3. Het cognitieve model | Piaget - Accommodatie

A

We herstructureren wat we al weten zodat de nieuwe informatie beter past

18
Q

Vijf modellen van kinderpsychopathologie
3. Het cognitieve model | Crick & Dodge - SIP-model

A

Cognitief model over hoe je informatie opneemt in zes fasen. Dit staat allemaal in connectie met je ‘database’ = je geheugen, regels, sociale schema’s en sociale kennis. Alles wordt geïnterpreteerd door de database die het kind al heeft.

19
Q

Vijf modellen van kinderpsychopathologie
3. Het cognitieve model | Crick & Dodge - Zes fases

A
  1. Encoderen van cues = aandachthebben voor zowel interne als externe cues
  2. Interpretatie van cues = de evaluatie van de situatie, jezelf en de ander
  3. Verduidelijken van doelen = het reguleren van arousal
  4. Respons toegang of constructie = wat is jouw respons?
  5. Respons keuze = responsevaluatie, verwachtingen van de uitkomst, zelf-effectiviteit evaluatie en respons selectie
  6. Gedrag vaststelling = het daadwerkelijk uitvoeren van de specifieke respons
20
Q

Vijf modellen van kinderpsychopathologie
4. Psychoanalytisch model

A
  • Freud: klassieke psychoanalyse = gedrag wordt bepaald door drie belangrijke driften (ID, EGO en SUPEREGO) en psychoseksuele fasen (met fixaties en regressies)
  • Erikson: egopsychologie = psychosociale ontwikkeling loopt volgens acht fasen, waarbij in elke fase andere behoeften en vragen zijn
  • Bowbly & Mahler: objectrelatie theorie = warmte ipv voedsel + Ainsworth = hechtingsstijlen
21
Q

Vijf modellen van kinderpsychopathologie
5. Gezinssysteem model

A

De nadruk ligt niet op het individu, maar op het gezin al s een ontwikkeld systeem. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat gedrag ontwikkeld door relaties.

22
Q

Vijf modellen van kinderpsychopathologie
5. Gezinssysteem model | Minuchin - Structurele gezinssysteemtheorie

A

Elk gezin bestaat uit subsystemen (ouder/kind, broer/zus en huwelijksrelatie). Hierbij is probleemgedrag en psychopathologie gelokaliseerd in het relatiepatroon van gezinsleden, de gezinsstructuur en/of triangulatie (= verstrengeling van het kind in het subsysteem van de relatie van de ouders)

23
Q

Vijf modellen van kinderpsychopathologie
5. Gezinssysteem model | Minuchin - Vier traiadische patronen

A
  1. Triangulatie = het kind heeft zowel een sterke band met de moeder als met de vader. De ouders hebben echter geen goede relatie met lekaar, waardoor het kind in de knel komt te zitten en het gevoel heeft dat hij/zij moet kiezen tussen beide ouders.
  2. Ouder-kind coalitie = het kind heeft een sterke band met de moeder, maar niet met de vader. Daarnaast hebben de ouder ook geen goede relatie met elkaar. Hierdoor komen moeder en kind in coalitie tegenover vader.
  3. Detouring-attacking = de real-time tussen de ouders is goed, maar het kind heeft een negatieve relatie met zowel moeder als vader
  4. Detouring-supportive = alle relaties zijn goed. Hierdoor heeft het kind geen mogelijkheid om te groeien, de ouders laten hem/jaar namelijk niet los