Hoofdstuk 11: Media en communicatie. Flashcards

(28 cards)

1
Q

Beeldvorming

A

Mentaal beeld van een bepaald onderwerp.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Coderen

A

Boodschap in een bepaalde code zetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Correspondent

A

Journalist die verslag uitbrengt van gebeurtenissen in het buitenland en daar woont of voor een langere periode verblijft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Decoderen

A

Boodschap ‘ontcijferen’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Deepfakevideo

A

Video waarbij met artificiële beelden zijn gemaakt die niet echt zijn maar waarheidsgetrouw overkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Eindredacteur

A

Journalist die in overleg met de redactie bepaalt welke onderwerpen in een nieuwsuitzending of krant komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ehos

A

Begrip dat de geloofwaardigheid en de mate van autoriteit van de spreker omvat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

False balancing

A

Veronderstelling dat bij de behandeling van onderwerpen in de media de verschillende partijen evenveel gewicht hebben, terwijl dat in werkelijkheid niet zo is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Framing

A

De manier waarop de media een boodschap met woorden en beelden verpakken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Freelancejournalist

A

Journalist die niet verbonden is aan een krant of zender, maar die per artikel of woord wordt betaald.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Gatekeeper

A

Professional uit de media of expert uit een vakgebied, die de informatiestroom controleert en opinies beïnvloedt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoofdredacteur

A

Journalist die zich als leiding van de redactie hoofdzakelijk bezighoudt met de inhoudelijke coördinatie en het redactiebeleid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Interpersoonlijke communicatie

A

Communicatie tussen een zender en een beperkt aantal ontvangers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Logos

A

Logische redenering en argumentatie bij communicatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Massacommunicatie

A

Communicatie waarbij de zender een grote groep mensen probeert te bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Nieuwsagentschap

A

Persagentschap, bedrijf dat informatie verzamelt en verkoopt aan andere mediabedrijven.

17
Q

Nichepubliek

A

Ontvangers van massamedia die op specifieke doelgroepen gericht zijn.

18
Q

Non-verbale communicatie

A

Communicatie zonder woorden, zoals gezichtsuitdrukkingen, lichaamshouding, kledij en tekens.

19
Q

Onderzoeksjournalist

A

Journalist die zich voornamelijk bezighoudt met langduriger onderzoek naar nieuwsfeiten.

20
Q

Pathos

A

Vermogen om een band op te bouwen met het publiek en in te spelen op de emoties van mensen.

21
Q

Priming

A

Principe waarbij de media ons bepaalde informatie aanreiken die we daarna gebruiken om belangrijke personen te evalueren.

22
Q

Ruis

A

Elke storende factor in het communicatieproces.

23
Q

Sociale categorisering

A

Neiging om de bevolking op basis van de aan- of afwezigheid van bepaalde kenmerken op te delen in specifieke groepen.

24
Q

Sociale media

A

Verzamelnaam voor alle online platformen en kanalen die interactie tussen de gebruikers mogelijk maken.

25
Stereotype
Simplistische opvatting die en categorie personen met bepaalde eigenschappen associeert.
26
Subverbale communicatie
Communicatie die ondersteunt wat wordt gezegd, zoals de stemkleur en de intonatie.
27
Verbale communicatie
Communicatie via woorden.
28
Verslaggever
Reporter, journalist die uitgestuurd wordt naar de plaats waar het nieuws zich afspeelt.