Hoofdstuk 6_Basisbegingselen van politiek. Flashcards

(17 cards)

1
Q

Bijzondere meederheid

A

Meerderheid van stemmen binnen elke taalgroep van elke kamer en tweederdemeerderheid binnen elke kamer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Breuklijn

A

Verdeeldheid in de samenleving die voortkomt uit een conflict.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Confederalisme

A

Doorgedreven regionalisering waarbij de regio’s veel autonomie hebben en er nog weinig federale bevoegdheden zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Confederatie

A

Verbinding tussen onafhankelijke staten die hun autonomie en soevereiniteit behouden, maar die bij verdrag overeenkomen om bepaald aangelegenheden gemeenschappelijk te regelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Federale staat

A

Staat meteen gemeenschappelijke grondwet waarin de deelstaten heel uitgebreide bevoegdheden hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Freezing hypothesis

A

Veronderstelling dat de historische breuklijnen nog steeds invloed hebben, ook al liggen ze achter ons.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Gecentraliseerde eenheidsstaat

A

Staat waarin de centrale overheid alle macht bij zich houdt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Gedecentraliseerde eenheidsstaat

A

Staat waarin de centrale overheid bepaalde beslissingen delegeert aan hiërarchische lagere bestuursorganen of overheidsdiensten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Globalisering

A

(mondialisering), internationale uitwisseling van mensen, goederen, geld en informatie, zoals kennis en cultuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Herfederaliseren

A

Opnieuw bevoegdheden naar de federale overheid overhevelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ideologie

A

Geheel van opvattingen over de inrichting van de samenleving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Kapitalisme

A

Maatschappelijk stelsel waarbij de productiemiddelen eigendom zijn van particulieren of vennootschappen (en dus niet van de staat), die betaalde werknemers in dienst hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Personalisme

A

Visie die ervan uitgaat dat de waardigheid van de mens het hoogste goed is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Soevereiniteit

A

Opperste staatsgezag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Staatshervorming

A

Proces van opeenvolgende grondwetswijzigingen, die de structuur van het land hebben veranderd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Subsidiariteit

A

Principe dat beslissingen moeten worden genomen op het niveau (centraal of decentraal) dat daartoe het meest geschikt is.

17
Q

Verzuiling

A

Opdeling van de maatschappij in ideologische, (partij)politieke of sociale groepen.