Hoofdstuk 6_Basisbegingselen van politiek. Flashcards
(17 cards)
Bijzondere meederheid
Meerderheid van stemmen binnen elke taalgroep van elke kamer en tweederdemeerderheid binnen elke kamer.
Breuklijn
Verdeeldheid in de samenleving die voortkomt uit een conflict.
Confederalisme
Doorgedreven regionalisering waarbij de regio’s veel autonomie hebben en er nog weinig federale bevoegdheden zijn.
Confederatie
Verbinding tussen onafhankelijke staten die hun autonomie en soevereiniteit behouden, maar die bij verdrag overeenkomen om bepaald aangelegenheden gemeenschappelijk te regelen.
Federale staat
Staat meteen gemeenschappelijke grondwet waarin de deelstaten heel uitgebreide bevoegdheden hebben.
Freezing hypothesis
Veronderstelling dat de historische breuklijnen nog steeds invloed hebben, ook al liggen ze achter ons.
Gecentraliseerde eenheidsstaat
Staat waarin de centrale overheid alle macht bij zich houdt.
Gedecentraliseerde eenheidsstaat
Staat waarin de centrale overheid bepaalde beslissingen delegeert aan hiërarchische lagere bestuursorganen of overheidsdiensten.
Globalisering
(mondialisering), internationale uitwisseling van mensen, goederen, geld en informatie, zoals kennis en cultuur.
Herfederaliseren
Opnieuw bevoegdheden naar de federale overheid overhevelen.
Ideologie
Geheel van opvattingen over de inrichting van de samenleving.
Kapitalisme
Maatschappelijk stelsel waarbij de productiemiddelen eigendom zijn van particulieren of vennootschappen (en dus niet van de staat), die betaalde werknemers in dienst hebben.
Personalisme
Visie die ervan uitgaat dat de waardigheid van de mens het hoogste goed is.
Soevereiniteit
Opperste staatsgezag.
Staatshervorming
Proces van opeenvolgende grondwetswijzigingen, die de structuur van het land hebben veranderd.
Subsidiariteit
Principe dat beslissingen moeten worden genomen op het niveau (centraal of decentraal) dat daartoe het meest geschikt is.
Verzuiling
Opdeling van de maatschappij in ideologische, (partij)politieke of sociale groepen.