Hoofdstuk 5_Politiek en democratie. Flashcards
(26 cards)
Absolutisme
Staatsvorm waarbij de macht van het staatshoofd absoluut, volstrekt, onbeperkt is.
Aristocratie
Regeringsvorm waarbij de meeste macht ligt bij degenen die hun aanzien vooral ontlenen aan hun rijkdom of aan de familie waarin ze zijn geboren.
Bicameralisme
(tweekamerstelsel), wetgevende macht die uit twee kamers of huizen bestaat.
Checks-and-balances
Systeem om elk van de drie staatsmachten ervan te weerhouden een dominante machtsposities in te nemen.
Constitutie
(grondwet), reeks van wetten waarin onder meer is vastgelegd hoe de macht verdeel is en de instellingen werken.
Deliberatieve democratie
Vorm van publieke besluitvorming waarin informatievergaring, overleg en de uitwisseling van argumenten centraal staan.
Dictatuur
Bestuursvorm waarin één persoon of één groep alles macht in handen heeft.
Directe democratie
(rechtstreekse democratie), bestuursvorm waarbij burgers zelf direct invloed uitoefenen op het wetgevingsproces.
Grondrechten
(niet-absolute) aanspraken en vrijheden die de burger heeft tegenover de overheid.
Hooggerechtshof
Opperste gerecht dat als rechtsprekend orgaan bovenaan staat in de rechtsprekende hiërarchie.
Indirecte democratie
(representatieve democratie), bestuursvorm waarbij de wetgevende macht door burgers wordt overgedragen aan een volksvertegenwoordiging (parlement).
Legaliteitsbeginsel
Principe dat stelt dat alles wat de overheid doet, gebaseerd moet zijn op de wet en dat nieuwe wetten niet met terugwerkende kracht mogen worden toegepast (nulla poena-beginsel).
Monarch
(vorst), hoofd van een staat of deelstaat, aan wie de soevereiniteit over het gebied waarover hij of zij regeert in theorie of praktijk exclusief toebehoort.
Oligarchie
Bestuursvorm waarbij de macht in handen is van een kleine groep mensen.
Parlement
Vergadering van verkozenen die het volk vertegenwoordigen (wetgevende macht).
Politieke gender gap
Genderongelijkheid op politiek vlak.
Premier
(eerste minister), leider van de ministers van een land.
President
Staatshoofd van een republiek.
Rechtsgelijkheid
Principe dat stelt dat iedereen gelijke rechten heeft en dat iedereen zich aan de wet moet houden (rule of law).
Rechtszekerheid
Waarborg dat de rechtspraak volgens bepaalde objectieve normen verloopt.
Regering
Uitvoerende macht van een bepaald gebied.
Theocratie
Staatsvorm waarin alle gezag regelrecht van God afgeleid is en door geestelijke gezagsdragers wordt uitgeoefend en gecontroleerd.
Totalitarisme
Staatsvorm die wordt gekenmerkt door een dictatoriaal bewind, een eenpartijstelsel en een overheersende invloed van de staat op de meeste aspecten van het maatschappelijk leven.
Trias politica
Scheiding der machte (wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht).