Hoofdstuk 1_Ontwikkelingspsychologische theorieën. Flashcards

(42 cards)

1
Q

Actuele zelf

A

Persoon die iemand werkelijk is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Black box

A

Metafoor die uitdrukt dat de menselijke geest niet te onderzoeken valt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Castratieangst

A

Angst om de penis te verliezen onderdeel van het oedipuscomplex.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Declaratief geheugen

A

Expliciet geheugen, deel van het langetermijngeheugen dat ervoor zorgt dat iemand herinneringen kan ophalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Epigenetica

A

Onderdeel van de genetica dat de invloed bestudeert van erfelijke veranderingen in de genexpressie waarbij het DNA niet verandert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Episodisch geheugen

A

Deel van het declaratief geheugen dat herinneringen over persoonlijke ervaringen en gebeurtenissen bevat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Erogene lichaamszone

A

Deel van het lichaam dat voor genot of bevrediging zorgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Evolutionaire psychologie

A

Stroming in de psychologie die ervan uitgaat dat onze ontwikkeling voortkomt uit de genetische erfenis van onze voorouders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Fenotype

A

Waarneembare, ontwikkelde kenmerken van het individu.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Fixatie

A

Neiging om te blijven hangen in een fase van (seksuele) ontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Gender

A

Sociale, culturele en psychologische kenmerken die met een geslacht in verband worden gebracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Genderexpressie

A

Manier waarop mensen hun genderidentiteit uiten, bijvoorbeeld via kleding of gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Genderidentiteit

A

Gender dat iemand zichzelf toekent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Genexpressie

A

Manier waarop genen tot uiting komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Genotype

A

Verzameling overgeërfde eigenschappen van een idividu.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Gerontologie

A

Wetenschap die het ouder worden bestudeert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Geslacht of sekse

A

Biologische kenmerken die het verschil tussen mannen en vrouwen bepalen. (geslachtsdelen, hormonen, …)

18
Q

Gevoelige periode

A

Moment in de ontwikkeling waarop we extra ontvankelijk zijn voor bepaald gebeurtenissen en waarop we het best in staat zijn om specifieke vaardigheden aan te leren.

19
Q

Ideale zelf

A

Persoon die iemand graag zou willen zijn.

20
Q

Kortetermijngeheugen (KTG)

A

Werkgeheugen, deel van het geheugen dat informatie uit het sensorisch geheugen selecteert en verbindt met al opgeslagen informatie in het langetermijngeheugen.

21
Q

Kritieke periode

A

Specifiek moment in de ontwikkeling waarop een bepaalde gebeurtenis de grootste gevolgen heeft.

22
Q

Langetermijngeheugen (LTG)

A

Deel van het geheugen dat informatie voor lange tijd opslaat.

23
Q

Leerproces

A

Manier waarop gedrag verandert onder invloed van ervaring.

24
Q

Modeling

A

Proces waarbij iemand gedrag van anderen observeert en het later zelf uitvoert, observatieleren.

25
Mutatie
Erfelijke wijzigingen in de genen waarbij de DNA-code verandert.
26
Oedipuscomplex
Situatie waarbij het kind een erotische binding ontwikkelt met de ouder van het andere geslacht en de ouder van het eigen geslacht als concurrent ziet.
27
Onbewuste
Deel van de geest met (vaak bedreigende) ervaringen, motieven, angsten, verlangens ... die niet voor het bewustzijn toegankelijk zijn.
28
Operante conditionering
Leerproces met beloningen en straffen.
29
Oxytocine
Hormoon dat sociale relaties versterkt en angst vermindert.
30
Penisnijd
Besef bij een meisje dat ze geen penis heeft, waardoor ze jaloers wordt op jongens.
31
Plasticiteit
Vermogen van de mens om te veranderen (vooral in de hersenen).
32
Procedureel geheugen
Impliciet geheugen (deel van het langetermijngeheugen) dat ervoor zorgt dat iemand onthoudt hoe bepaalde handelingen uit te voeren.
33
Reinforcement
Bekrachtiging.
34
Rijping
Ontwikkeling die vanzelf gebeurt, door ouder te worden.
35
Semantisch geheugen
Deel van het declaratief geheugen dat herinneringen over algemene kennis, taal en feiten bevat.
36
Sensorisch geheugen
Deel van het geheugen dat heel kort indrukken van beelden, geluiden en geuren opneemt, die via zintuigen binnenkomen.
37
S-R-C-schema
Stimulus-respons-consequentie-schema, de gedrag (R) voorstelt als het resultaat van omgevingsfactoren (S) en de mate waarin het gedrag wordt bestraft of bekrachtigd (C).
38
S-R-schema
Stimulus-respons-schema, dat gedrag (R) voorstelt als het resultaat van een constante blootstelling aan specifieke omgevingsfactoren (S).
39
Systeem
Verzameling van samenhangende, elkaar beïnvloedende elementen.
40
Zelfactualisatie
Proces waarbij iemand zichzelf ontwikkelt tot de volledige mogelijkheden bereikt zijn.
41
Zelfbepaling
Persoonlijke vrijheid of vrije wil.
42
Zone van de naaste ontwikkeling
Begrip dat uitdrukt dat een kind zich ontwikkelt door problemen op te lossen die net iets moeilijker zijn dan wat het tot dan toe aankon.