Hoofdstuk 23 - Antipsychotica Flashcards

1
Q

Neuroleptica

A
  • Synoniem voor antipsychotica
  • Term heeft betrekking op het gedrag –> neurolepsie veroorzaakt door deze farmaca
  • Belangrijkste typen psychosen:
    1) Schizofrenie
    2) Manisch-depressieve psychose
    3) Organische psychosen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Schizofrenie

A
  • Farmacologische evidentie over het algemeen consistent met de hypothese van dopamine-overactiviteit
  • Ook evidentie voor betrokkenheid van 5-HT
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Werkingsmechanisme van de antipsychotica

A
  • Allen zijn antagonisten van dopamine D2-receptoren
  • Therapeutisch effect bij bezetting 80% van de receptoren
  • Werken na dagen tot weken –> secundaire effecten (toename aantal D2-receptoren in limbisch systeem) kunnen belangrijker zijn dan direct effect van blokkade D2-receptoren
  • Potentie antipsychotica loopt parallel met activiteit t.h.v. D2-receptoren, maar de andere activiteiten kunnen het profiel van de neveneffecten bepalen
  • Anti-emetische werking antipsychotica door dopaminereceptorblokkering in “chemoreceptor trigger zone” –> gevoelig voor chemische prikkels of farmaca
  • Neuroleptica geen effect op braken t.g.v. stimulatie van de N. vagus of wagenziekte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Neveneffecten van de antipsychotica

A
  • Neveneffecten doordat ze weinig selectief zijn voor de verschillende dopaminebanen
  • Belangrijke nevenwerkingen eigen aan meeste farmaca (secundair aan de blokkade van dopaminereceptoren):
    1) Extrapyramidale motorische stoornissen
    2) Endocriene verstoringen –> toegenomen vrijstelling prolactine met galactorroe, amenorroe, gynecomastie en impotentie tot gevolg
  • Andere neveneffecten te wijten aan blokkeren van andere receptoren, vnl:
    1) Alfa-receptoren –> orthostatische hypotensie
    2) Muscarinereceptoren –> droge mond, troebel zicht, obstipatie, urineretentie
    3) H1-receptoren –> sedatie
    4) 5-HT-receptoren –> gewichtstoename bij de atypische antipsychotica
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Classificatie antipsychotica

A

2 hoofdcategorieën:

1) De typische antipsychotica:
* Fenothiazinen –> zowel potentie als farmacologische specificiteit zijn afhankelijk van zijketen (chloorpromazine)
* Thioxanthenen –> Verschillen van fenothiazinen doordat N van de middelste ring vervangen is door een C met een dubbele binding
* Butyrofenonen –> Chemisch niet verwant met de fenothiazines (haloperidol)
2) De atypische antipsychotica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De atypische antipsychotica

A
  • Onderscheid tussen typisch en atypisch is niet volledig duidelijk, berust vnl op feit dat bij de atypische minder extrapyramidale neveneffecten zouden voorkomen en/of dat de atypische een therapeutische meerwaarde zouden hebben (effectief bij therapieresistentie en/of werkzaam tegen negatieve symptomen)
  • Verklaring minder extrapyramidale neveneffecten:
    1) D4-receptor affiniteit –> receptor vnl in limbische en corticale structuren, weinig in striatum. Bij relatieve D4-receptor selectiviteit worden er minder D2-receptoren in striatum bezet
    2) D2 partieel agonisme
    3) Antagonisme van 5-HT2-receptoren –> toename afgifte dopamine in corpus striatum
  • Voorbeelden: Risperidon, clozapine, olanzapine, aripiprazol
  • Nevenwerkingen 5-HT2-antagonisme:
    1) Toename eetlust en gewicht
    2) Slaperigheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly