Hoofdstuk 3 - Individuele Variatie En Interacties Flashcards
(8 cards)
Farmacokinetische variatie
Verschil in concentratie op plaats van werking
Farmacodynamische variatie
Verschil in fysiologische antwoorden
Variaties
Meestal is de variabiliteit kwantitatief, soms echter kwalitatief –> idiosyncratische reacties
Idiosyncrasie
Het optreden van kwalitatief afwijkende, schadelijke en soms fatale reacties op een farmacon in een kleine minderheid van de populatie
Genetische factoren
- Meestal is biotransformatie de voornaamste oorzaak van variatie –> zeer variabele klaringen voor warfarine, TCA, anti-epileptica, benzodiazepines en anti-aritmica –> gevolg: sterke verschillen in plasmaspiegels voor eenzelfde dosis bij verschillende personen
- Interindividuele verschillen meestal multifactorieel/polygenetisch
- Continue frequentieverdeling (Gauss) van afbraakparameters (halfwaardetijd) of plasmaspiegels van GM binnen een populatie
- Soms discontinue verdeling met 2 populaties: personen met een normaal of traag metabolisme
- Binnen elke subklasse wel een continue variatie
Farmacokinetische veranderingen bij ziekte
- Minder biotransformatie en meer kans op bijwerkingen bij levercirrose en portable hypertensie en tijdens hypothermie
- Verminderde excretie bij acuut of chronisch nierfalen (digoxine, gentamicine, lithium)
GM interacties: Farmacodynamische interactie
- Rechtstreeks op het effect zelf
GM interacties: Farmacokinetische interactie
Absorptie:
- Vloeibare paraffine en colestyramine vertragen absorptie van vetoplosbare farmaca (warfarine, digoxine) en vitaminen (A,D,E,K)
- MAO-I remmen afbraak monoaminen zoals tyramine door MAO in de hersenen, maar ook in de darmmucosa. Tyramine wordt minder afgebroken in de mucosa en wordt meer geabsorbeerd –> hypertensieve opstoten
- Toevoegen VC (adrenaline) bij lokale anesthesie vertraagt de absorptie van lokale anesthetica –> verlengde lokale werking
Interacties: enzyminductie:
- Veel producten induceren CYP-450 –> verlagen farmacologisch effect van GM. Ook GSH- en glucuronyltransferase kunnen geïnduceerd worden
- Inductoren: barbituraten (fenobarbital), ethanol, fenytoïne, carbamazepine, rifampicin, st-janskruid, …
- Inductie is dosis-afhankelijk en de inductor stimuleert meestal zijn eigen afbraak –> werking farmacon vermindert geleidelijk (tolerantie)
- Verhogen ook afbraak andere farmaca welke door dezelfde enzymen gemetaboliseerd worden –> warfarine, corticoïden, cyclosporine en orale anticonceptiva (minder werkzaam!)
Interacties: enzyminhibitie
* Cimetidine en steroïden remmen de afbraak van meerdere farmaca –> warfarine, fenytoïne en theofylline