Hoofdstuk 6 - Adrenerge Neurotransmissie Flashcards

1
Q

Classificatie van adrenerge receptoren

A

2 klasses:

1) 𝜶 -klasse
* 𝜶1 —> gladde spieren, lever, speekselklieren
* 𝜶2 —> adrenerge + cholinerge zenuwuiteinden (presynaptisch), BV, pancreas
2) 𝜷-klasse
* 𝜷1 —> vooral hart (inotroop + chronotroop effect)
* 𝜷2 —> relaxatie gladde spiercellen
* 𝜷3 —> lever en skeletspier: lipolyse en thermogenese

Receptoren van 2de type (HS 1)

  • 𝜶1 —> gekoppeld aan fosfolipase C —> vorming IP3 (stimuleert afgifte intracellulaire Ca2+) en DAG
  • 𝜶2 —> negatief gekoppeld aan adenylaatcyclase —> verminderde cAMP-vorming
  • 𝜷1, 𝜷2, 𝜷3 –> stimuleren cAMP-vorming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Partiële agonisten

A
  • 𝜶 —> ergotamine —> pressor effect (via 𝜶1) + inhibeert VC-effect van NA (bezet 𝜶1 receptoren)
  • 𝜷 —> pindolol (𝜷-blokker) —> stijging van HR + onderdrukt tachycardie door sympathische stimulatie —> 𝜷-blokker met intrinsieke sympathicomimetische activiteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Adrenerge receptor agonisten en hun effecten: Glad spierweefsel: 𝜶1-receptoren

A
  • Alle gladde spieren (uitz. GIS) contraheren bij stimulatie 𝜶-receptoren –> veroorzaakt toename vrije intracellulaire [Ca2+] en contractie via IP3, maar ook t.g.v. externe Ca2+-influx via receptor-gestuurde Ca2+-kanalen
  • Voornaamste effect: constrictie arteriolen (huid + splanchnisch vaatbed) –> stijging perifere weerstand. Ook constrictie bij grote venen en arteriën –> 1) verminderde vasculaire compliantie en 2) afname veneuze capaciteit en 3) toename centrale veneuze druk. 1) + 2) + 3) = stijging systolische en diastolische arteriële druk.
  • Secundair effect: activatie baroreceptorreflex –> reflectoire bradycardie
  • 𝜶1 situeren zich vooral bij de adrenerge varicositeiten (betrokken bij neuronale VC)
  • Vaatwand ook 𝜶2-receptoren –> op endotheelcellen en gladde spieren nabij lumen + worden geprikkeld door circulerend adrenaline
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Adrenerge receptor agonisten en hun effecten: Glad spierweefsel: 𝜷2 receptoren

A
  • Stimulatie 𝜷-receptoren –> relaxatie meeste gladde spiercellen via toename cAMP en activering PKA.
  • PKA –> fosforyleert + inactiveert het “MLC” kinase –> eindigen contractie
  • PKA stimuleert ook Ca2+-pomp in SER (=SERCA) –> daling vrije intracellulaire Ca2+
  • Vele vaatbedden –> relaxatie na stimulatie 𝜷2-receptoren, maar meest uitgesproken in BV van skeletspieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Adrenerge receptor agonisten en hun effecten: GIS

A

Relaxatie bij sympatische stimulatie t.g.v.:

1) Stimulatie postsynaptische 𝜷2-receptoren, maar ook 𝜶1-receptoren
2) Stimulatie presynaptische 𝜶2-receptoren t.h.v. cholinerge zenuwuiteinden
3) Contractie van spinsters via stimulatie van 𝜶-receptoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Adrenerge receptor agonisten en hun effecten: Trachea en bronchiën

A

𝜷2 induceert relaxatie (astma)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Adrenerge receptor agonisten en hun effecten: Uterus

A
  • 𝜶 induceert contractie

* 𝜷2 induceert relaxatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Adrenerge receptor agonisten en hun effecten: Zenuwuiteinden

A

Presynaptische 𝜶2-receptoren op cholinerge en adrenerge zenuwuiteinden inhiberen de transmitter afgifte van ACh (heterotroop) en NA (auto-inhibitie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Adrenerge receptor agonisten en hun effecten: Hart (𝜷1)

A
  • Positief chronotroop, dromotroop en inotroop effect –> toename CO en O2-verbruik
  • Ritmestoornissen tot ventrikelfibrillaties kunnen optreden, vnl bij ischemische situaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Adrenerge receptor agonisten en hun effecten: Metabole effecten

A
  • Stimulatie glycogenolyse in lever en spier (𝜷2), in lever ook via 𝜶-receptoren
  • Via glucose-6-P meer energie-ontwikkeling via CZC
  • Volledige blokkering van de door adrenaline geïnduceerde hyperglycemie vergt combinatie van 𝜶- en 𝜷-blokkers
  • Stimulatie lipolyse –> 𝜷1, 𝜷3
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Adrenerge receptor agonisten en hun effecten: Andere 𝜷2-effecten

A
  • Skeletspier –> tremor
  • Anabole effecten –> chronische 𝜷2 stimulatie verhoogt snelheid en kracht skeletspier
  • Lymfocyten –> zowel proliferatie als cytotoxische werking worden geremd. Andere ontstekingscellen kennen ook inhiberende 𝜷2-receptoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Toepassingen sympathicomimetica (𝜶- en 𝜷-receptor agonisten)

A

LW:

1) Astma –> Salbutamol (vooral inhalatie): Selectieve 𝜷2-agonist. Neveneffecten: systemisch (prikkeling 𝜷1) tachycardie, aritmieën tremor, VD
2) Decongestie neusslijmvlies –> Oxymetazoline (neusdruppels of spray, niet langdurig)
3) Acute anafylactische reactie –> Adrenaline (i.m.) acuut + antihistaminica en corticosteroïden

Cardiovasculair:

1) Hartstilstand –> Adrenaline (i.v.)
2) Cardiogene shock –> Dobutamine: 𝜷1-agonist, wordt i.v. toegediend, verhoogt de contractiliteit. Neveneffect: aritmieën. Wordt vaak samen met DA gegeven, want in nier zitten DA-receptoren die VD induceren –> stijging renale perfusie en verbetering glomerulaire filtratie
3) AV geleidingsblok –> Isoprenaline (𝜷1 + 𝜷2), Dobutamine (𝜷1): tijdelijk elektrische stimulatie van hartritme
4) Hypertensie –> Clonidine (selectief 𝜶2 agonist): daling bloeddruk via inhibitie sympatische output in vasomotorcentrum en via perifere presynaptische 𝜶2-receptoren

Varia:

1) Verlengde werking lokale anesthesie –> co-injectie met adrenaline: VC –> vertraagde absorptie. Neveneffecten: via systemische absorptie
2) Mydriaticum –> Fenylefrine (pupilverwijding)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

𝜶-adrenoceptor antagonisten: sympathicolytica

A

Prazosine:

  • Korte halfwaardetijd
  • Selectief voor 𝜶1
  • Bij hypertensie, minder bij reflex tachycardie
  • Neveneffect: orthostatische hypotensie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

𝜷-adrenoceptor antagonisten (-olol): Toepassingen

A

Hypertensie:

  • Alleen of samen met andere hypotensiva (diuretica)
  • Voordeel: geen orthostatische hypotensie; reflectoire VC blijft behouden
  • Anti-Anti-hypertensief effect mogelijks door:
    1) Vermindering CO
    2) Minder renine afgifte
    3) Centraal effect met daling sympathische activiteit
    4) Blokkering presynaptische, faciliterende 𝜷-receptoren

Angina pectoris:

  • Mechanisme –> verbeterde oxygenatie myocard door vermindering hartarbeid
  • Daling HR en contractiliteit –> daling CO –> daling O2-verbruik
  • Ook verminderde doorbloeding, maar minder dan O2-verbruik
  • Vermindering hartarbeid vnl bij inspanning –> daling O2-verbruik –> minder pijn

Hartfalen

Hartinfarct:
* Toediening 𝜷-blokkers (enkele maanden) na hartinfarct vermindert mortaliteit

Hartaritmieën:
* Wanneer toename sympatische activiteit aan basis ligt

Angst:
* Vermindering somatische verschijnselen (tremor en palpitaties) bij sterke toename in sympathische activiteit

Glaucoom:

  • Verlaging intra-oculaire druk mogelijks door verminderde vorming van oogkamervocht.
  • Voordeel op cholinerge agonisten doordat accommodatie en pupilreacties behouden blijven
  • Timolol als oogdruppels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Neveneffecten 𝜷-receptor antagonisten

A
  • Bronchoconstrictie door inhibitie 𝜷2-receptoren —> levensbedreigend bij astma en andere obstructieve longziekten
  • Bradycardie —> levensbedreigend bij ischemisch hartlijden die met anti-aritmica behandeld worden
  • Hypoglycemie: Glycogenolyse en glucose afgifte door catecholaminen wordt geïnhibeerd door 𝜷-blokkers —> gevaarlijk voor diabetici
  • Vermoeidheid: door simultane daling CO en doorbloeding van skeletspieren
  • Koude extremiteiten: 𝜷2-receptor gemedieerde VD in huid-BV is geblokkeerd (in theorie voordeel van 𝜷1-selectieve blokkers)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Fysiologie van de adrenerge neurotransmissie: Synthese van NA

A

Regulatie van de afgifte:

  • NA remt eigen afgifte door auto-inhibitie –> negatieve feedback: via 𝜶2-receptoren + mogelijks adenylcyclase inhibitie (daling openen Ca2+-kanalen)
  • Positieve feedback via activatie presynaptische 𝜷-receptoren (adenylcyclase stimulatie: cAMP faciliteert Ca2+-influx + NA-afgifte)
17
Q

Fysiologie van de adrenerge neurotransmissie: Opname van catecholaminen

A

Uptake 1 = neuronale opname:

  • Hoge affiniteit voor NA
  • Geremd door cocaïne en tricyclische antidepressiva
  • Relatief lage maximale snelheid van opname
  • Relatief selectief voor NA
  • Andere substraten: DA, 5-HT, tyramine, amfetamine
  • Enzym minder actief na sympatische denervatie

Uptake 2 = extraneuronale opname

  • Hoge affiniteit voor A en lage affiniteit voor NA
  • Geremd door steroïden
  • Hoge maximale snelheid van opname
  • Minder selectief
  • Accumuleert ook andere substraten: DA, 5-HT, histamine
18
Q

Fysiologie van de adrenerge neurotransmissie: Metabolisme catecholaminen MAO en COMT

A
  • MAO = monoamine oxidase –> zenuweinden, lever, epithelia (darmmucosa), … ; in mitochondria
  • COMT = Catechol-O-methyl transferase –> neuronale en andere celtypen (lever); in cytoplasma
19
Q

Farmaca welke de NA-opname inhiberen

A
  • TCA (desipramine):
    1) Centrale effecten
    2) Perifere effecten: tachycardie en aritmieën
  • Cocaïne
20
Q

Indirect werkende sympathicomimetica

A
  • Tyramine, amfetamine, efedrine
  • Interacties met andere farmaca:
    1) Potentiëring door MAO-remmers –> hypertensieve opstoten na inname van tyramine-bevattende voeding mogelijk
    2) Inhibitoren uptake 1 interfereren met effecten van indirect werkende sympathicomimetica
    3) Vnl amfetamine –> tal van effecten op CZS door afgifte NA, 5-HT en DA uit zenuwuiteinden
    4) Tachyfylactie en tolerantie door depletie NA-voorraad