Hoofdstuk 3- de celstructuur en functie Flashcards

1
Q

Wat is een cel?

A
  • Kleinste functionele eenheid
  • levende bouwsteen
  • Streeft naar homeostase (bij processen in de cel)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat betekent cytologie

A

Celleer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Benoem de verschillende onderdelen van een cel

A

In het cytoplasma drijven organellen:
- Celmembraan
- Mitochondriën
- Celkern
- Ribosomen
- Lysosomen
- Endoplasmatisch reticulum (ER: ruw en glad)
- Golgi apparaat
- Cytoskelet: micro-villi, trilharen, zweepstaartjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar bestaat het celmembraan uit?

A
  • Fosfolipiden
    -Glycoproteinen
  • Membraanproteinen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn glycoproteinen?

A

eiwitten die een receptorfunctie hebben (signalen ontvangen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn membraanporteinen?

A

Eiwitten die een transportfunctie hebben (vb. kanalen of pompen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de functies van het celmembraan?

A
  • Fysieke isolatie
  • Uitwisseling met omgeving
  • Receptorfunctie
  • Stevigheid, stabiliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn mitochondriën?

A

Dit zijn celorganellen
- Fabriekjes van de cel
- Zorgen voor productie ATP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het ER en welke soorten zijn er, met welke functies?

A

Celorganel.
- Ruw ER (RER): zitten ribosomen op. Zorgt voor eiwitsynthese.
- Glad ER (SER): zonder ribosomen. Zorgt voor synthese van vet en koolhydraten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn Ribosomen

A

Dit zijn celorganellen
Deze zorgen voor eiwitsynthese van de RNA code

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het Golgi-appraat?

A

Een celorganel.
Deze sorteren en modificeren de eiwitten (vouwen en in de juiste structuur zetten). Hier worden de eiwitten verpakt in blaasjes oom naar het plasmamembraan te transporten of naar de buiten de cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zij lysosomen?

A

Celorganellen.
Dit zijn blaasjes met verteringsenzymen en exportlaasjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het cytoskelet?

A

Dit bestaat uit microvilli, trilharen, zweefstraatjes. Het cytoskelet zorgt boor bijv de beweging van slijm (trilhaartjes) of de cel zelf (zweepstaartjes)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de 2 verschillende manieren van celtransport

A
  • Actief transport en passief transport
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn kenmerken van actief transport?

A
  • Kan met blaasjes (vesicles), die getransporteerd worden
  • Tegen de gradiënt in
  • Kost ATP
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn kenmerken van passief transport?

A
  • Difussie
  • Osmose
  • Kost geen ATP
17
Q

Het celmembraan bestaat uit eiwitten, welke specifieke eiwitten?

A
  • kanaaleiwitten
  • Carriereiwitten
  • Perifere eiwitten: eiwitten die niet door het membraan heen gaan, maar wel in het membraan liggen
  • Integrale eiwitten: eiwitten die door het membraan heen gaan
18
Q

Waar hangt het vanaf of een stof door het membraan kan?

A

grootte en of hij in vet oplosbaar is (polariteit)

19
Q

Wat is vesiculair transport?

A

Actief transport door middel van blaasjes

20
Q

Wat is het verschil tussen Endo- en exocytose?

A

Bij Endo gaat het de cel in en bij ego de cel uit door middel van blaasjes

21
Q

Wat zijn verschillende vormen van endocytose, en wat houden deze in?

A

Fagoctose –> endocytose vaste stoffen
Pinocytose –> endocytose vocht
Receptor- afhankelijke endocytose –> wanneer de receptor wordt geactiveerd worden stoffen ingesloten door het celmembraan

22
Q

Wat is diffusie?

A

Stof verplaatst van hoge naar lage concentraties (longblaasjes)

23
Q

Wat is osmose?

A

Water loopt door een semi-permeabel membraan van een lage naar een hoge concentratie, om de concentraties gelijk te maken.

(gebeurt in de nieren. regulatie zoutbalans en bloeddruk)

24
Q

Wat is transcriptie

A

Het overschrijven van de DNA code

25
Q

Wat is translatie?

A

Het vertalen van de code naar de eiwitten

26
Q

Wat zijn de verschillen tussen DNA en RNA?

A

DNA is dubbel strengs (dubbele helix) en RNA is enkel strengs (enkele helix)

RNA heeft 4 verschillende stikstofbasen (C, G, A, T) en RNA heeft een U in plaats van een T

27
Q

Hoe werkt van DNA naar eiwit?

A
  • DNA gekopierd
  • hierna wordt mRNA gevormd waarbij de T de U wordt (en intronen en extronen)
  • mRNA gaat de kernporie uit en de ribosomen maken eiwitten
28
Q

Wat is de levenscyclus van een cel?

A
  • Interfase
  • Profase
  • Metafase
  • Anafase
  • Telofase
  • ## Cytokinese
29
Q

Waarom ligt Dna gewikkeld

wat is het verschil tussen een chromatide en een chromosoom?

Wat zijn telomeren?

A

Histonen (eiwitten)

Een chromatide is de helft van een chromosoom. Een chromosoom is 2x dezelfde DNA streng die bij elkaar wordt gehouden door het centromeer.
Een chromosoom kan voorkomen als 1 chromatide voor duplicatie. Als 2 zusterchromatiden na duplicatie. Na het uiteengaan worden de chromatiden beschouwd als chromosomen.

De uiteinden van chromosomen

30
Q

Wat zijn de 2 hoofdfasen van de celcyclus?

I

A

Interfase en mitotische fase

31
Q

In welke 3 fasen is de interfase verdeeld?

A

G1 –> eerste groei
S –> DNA duplicatie
G2 –> tweede groei

(De G0-fase is een rustfase. bijv. zenuwcellen die zich niet meer gaan delen gaan in de rustfase)